De eerste Katingermolen (1647-1672)

Stichting

Aan het begin van de 17e eeuw waren de inwoners van Avereest voor het malen van hun graan aangewezen op molens in de omliggende plaatsen. Zo waren er molens in Ommen en Dalfsen, maar die waren vooral ’s winters moeilijk te bereiken omdat de weg door het veen slecht begaanbaar was.  Daarom zal men vooral gebruikt gemaakt hebben van de molens van De Wijk of Zuidwolde.
Met de komst van de Ommerschans rond 1625 en het economisch herstel na het vertrek van de Spaanse troepen, nam in de loop van de 17e eeuw de behoefte aan een eigen korenmolen in Avereest steeds verder toe. Dat heeft Willem Roelofs ten Cate (ca.1585-ca.1655) er toe gebracht om in 1647 toestemming te vragen tot het bouwen van de molen aan het hoogste bestuursorgaan in Overijssel: de Ridderschap en Steden. In de resolutieboeken vinden we:[i]

19 mei 1647

Op het verzoek van Willem ten Cate op Avereest, verzoekende het windrecht en toestemming tot het bouwen van een molen aldaar toe te staan in het geval dat daartegen bij  Ridderschap en Steden geen bezwaren bestaan.

Wordt dit verzoek toegestaan tegen een behoorlijke canon door de gedeputeerden vast te stellen, tenzij een ingezetene van deze provincie daardoor zal worden geschaad.

Ridderschap & Steden gaven Willem ten Cate dus toestem­ming om een molen te bouwen. Maar de eigenaren van de molen te Ommen waren weinig gelukkig met deze beslissing, bevreest om een deel van hun omzet aan de molen te Avereest te verliezen. Daarom stelden zij beroep in bij Gedeputeerde Staten van Overijssel:[ii]

7 augustus 1647

De eigenaren van de molen te Ommen maken bezwaar tegen het bouwen van de wondmolen zoals gedaan door Wilhelm ten Cate op de Avereest volgens toestemming van Ridderschap en Steden van 19 mei 1647.

Is door de eigenaren [van de Ommer molen] niet voldoende bewezen dat zij daarbij uitzonderlijk schade hebben geleden. En daarom hebben [Gedeputeerde Staten] besloten dat Wilhelm ten Cate het gebruik van zijn molen voorlopig mag voortzetten.

De eerste molen van Avereest en Den Kaat is dus in de zomer van 1647 gebouwd, en stond vlakbij de brug over de Reest aan de westzijde van de weg. Een aantal grote veldkeien, die als fundament voor de molen hebben gediend, verraden nu nog de plaats waar de molen heeft gestaan.[iii]

Veldkeien als fundering voor de molen

De eerste molen van Den Kaat moet een zogenoemde standerdmolen geweest zijn. Dit type molen was in de 17e eeuw het meest voorkomende type molen in deze streken. De kast van de molen rust op een dikke houten standerd of staak. Het geheel is doorgaans gefundeerd op een viertal gemetselde funderingen, de zogenoemde teerlingen. In het geval van de Katingermolen werden grote veldkeien als teerling gebruikt.

Een standerdmolen.

Die locatie was strategisch goed gekozen, want door de ligging aan de doorgaande weg van Zuidwolde naar Ommen bij de brug over de Reest was de molen voor inwoners aan beide zijden van de Reest goed bereikbaar. En hoewel de molen extra concurrentie betekende voor de molens van De Wijk en Zuidwolde, konden de eigenaren van die molens juridisch er weinig tegen uitrichten omdat de molen (net) in Overijssel lag. En zoals we al zagen, was de molen ver genoeg verwijderd om nadelig te kunnen zijn voor de molen in het Overijsselse Ommen.

Locatie eerste Katingermolen (*), kadastraal minuutplan 1832 en dezelfde locatie, luchtfoto 2005.

In de praktijk zal de molen vooral gebruikt zijn door de inwoners van het kerspel Avereest aan beide zijden van de Reest: van De Stapel tot Schrapveen en van Groot Oever tot Den Oosterhuis. Daarnaast zal het graan dat nodig was voor de manschappen op de Ommerschans veelal op Den Kaat gemalen zijn.

Eigenaren

Willem Roelofs ten Cate (ca.1585-ca.1655)

De eerste Katingermolen werd in 1647 gebouwd door Willem Roelofs ten Cate (ca.1585-ca.1655). Hij bewoonde in de eerste helft van de 17e eeuw de enige boerderij die destijds op Den Kaat stond[iv], en moet een redelijk welgesteld man zijn geweest. Hij was niet alleen eigenaar van het gehele erf Den Kaat – in die tijd een van de grootste erven van Avereest – maar bezat ook hooi- en groenlanden in de Stapel, Koekange en in de Oosterboer. Verder was hij kerkmeester (kerkvoogd) van de kerk van Avereest. In die hoedanigheid kwam zijn naam voor in de in 1636 vervaardigde luidklok die tot de Tweede Wereldoorlog in de kerktoren hing[v].
Willem Roelofs  was gehuwd met Aaltje en samen krijgen ze vier kinderen: Roelof Willems, Hilbert Willems en Jan Willems en een dochter waarvan we de naam niet kennen. Hun zoon Jan Willems trouwt met Egbertje Jans en vestigt zich na zijn huwelijk op ’t Ende in De Stapel, terwijl hun dochter huwt met Hermen Roelofs op Koekange.
Roelof Willems ten Cate (ca.1615-ca.1668) en Hilberts Willems ten Cate (ca.1617-1672)

De broers Roelof en Hilbert Willems ten Cate worden voor het eerst vermeld op10 mei 1660 wanneer zij “omtrent het fort Ommerschans” een overeenkomst tekenen dat een eind moet maken aan de grensgeschillen in de venen tussen de erven Ten Cate en Den Oosterhuis enerzijds en de marken van Ommen en Arriën anderzijds[vi].

Op 15 maart 1665 kopen de beide broers het halve erve Camphuis in Arriën van Hendrik van Reede tot Brantlecht[vii]. Dit erf zal uiteindelijk tot het einde van de 18e eeuw binnen de familie blijven, waarbij het voordurend wordt verpacht.

 Molenaars

Jan Berends (1661)

Van de eerste Katingermolen kennen we van slechts één molenaar de naam met zekerheid. Het trouwboek van IJhorst en De Wijk vermeld namelijk: “Gehuwd 1 december 1661 te Avereest, Willem Jans, jong gezel, zoon van Jan Berends, meulenaar ten Cate, op den Over­reest en Albertien Alberts, jonge dochter van Albert Evers op IJhorsterveene.”

Het is niet zeker of deze Willem Jans zijn vader als molenaar heeft opgevolgd. Dit is echter best mogelijk, omdat ene Grietje Willems in 1743 verklaart dat ze de dochter van de molenaar is.[viii] Zij zou dan de dochter van Willem Jans geweest kunnen zijn.

Albert Alberts (ca.1670)

In 1743 verklaard ene Albert Alberts van Overijst dat zijn grootvader op de molen gemalen heeft. Het gaat daarbij om Albert Alberts op de Mulderij, en diens gelijknamige grootvader Albert Alberts.

In de vorige paragraaf zagen we al dat de familie Ten Cate vanaf 1665 was gewaardeeld in de marke van Arriën. In de uiterste hoek van deze marke – pal naast de grens met Den Oosterhuis – vestigt zich in wat later de Mulderij zou gaan heten, in 1661 ene ‘Hendrik Herms in ’t Velt’. Hij woont hier tot 1673 waarna hij op Den Kaat gaat wonen, en zich ook Hendrik Herms ten Cate gaat noemen. Het lijkt er op dat de familie Ten Kate met hun rechten in de Arriërmarke deze streek tot ontwikkeling bracht. Vanuit Den Kaat was dit gebied langs de Reest ook veel beter bereikbaar dan vanuit Arriën zelf. De afstand van Arriën bedroeg hemelsbreed al bijna 10 kilometer en de weg door het veen was ’s winters ook nog eens slecht begaanbaar. Vanuit Den Kaat liep er langs de Reest een vrij goed begaanbare zandrug en de afstand bedroeg maar ongeveer drie kilometer.

Albert Alberts moet de laatste molenaar op de eerste Katingermolen geweest zijn. Toen de molen in 1672 in vlammen opging, vestigde hij zich in de vrijgekomen woning van Hendrik Herms in het Arriërveld. Daarbij zal hij zijn beroep van molenaar hebben voortgezet, maar nu niet langer met een windkorenmolen maar met een rosmolen. In de decennia daarna vermelden de belastingregisters van Avereest op dat erf “de mulder”, en later werd het erf bekend onder de naam “de Mulderij”.

Oorlog en brand

De strategische ligging van de molen aan de doorgaande route van het Vechtdal via de Ommerschans naar Drenthe en direct naast de brug over de Reest, had ook nadelen. In tijden van oorlog was het van belang om de brug en de molen in bezit te houden, of als dat niet lukte, tenminste te voorkomen dat de vijand de brug en molen heelhuids in handen kreeg.

Impressie van de eerste Katingermolen[ix]

Aan het einde van de 17e eeuw werd het grodngebied van de Republiek regelmatig vanuit verschillende zijden belaagd. Bekend zijn de eerste Engelse Oorlog (1652-1654), de tweede (1664-1667) en de derde (1672-1674) die zich vooral op zee afspeelden. De landgewesten hadden meer te duchten van Frankrijk (1672-1674) en van de Duitse bisdommen Münster en Keulen. Toen het Staatse leger in 1665 zijn handen vol had aan de Engelsen in de eerste Engelse oorlog, viel bisschop Bernhard van Galen in september van dat jaar oost Nederland binnen , veroverde vrij snel Twente en de Achterhoek en bereikt Ommen. Van daaruit wilde hij Drenthe en Groningen binnen vallen. Om dat te voorkomen werd de brug bij Den Kaat door de Staatse troepen vernield:

“… dat ter dienste vanden Lande in September 1665 door Order, de Catinger Brugge over de Reesten is affgesmeten, ende de dijck voor deselve Brugge op verscheijden plaetsen doorgegraven, om de Munsterschen vijanden den pas te beletten …”[x]

Uiteindelijk hield de Ommerschans stand, maar lukte het de Münsterse troepen toch om via Rouveen en Staphorst Drenthe en Groningen te bereiken. De stad Groningen werd echter niet veroverd en bij Winschoten werden ze verslagen en trokken ze zich door het veen bij Bourtange terug naar Münster.

Enkele jaren later probeerde de Münsterse bisschop het opnieuw. Ook nu lag de Republiek vanuit meerdere kanten onder vuur. De Engelsen vanuit zee, de Fransen in het zuiden en de troepen van Keulen en Münster in het oosten. In juni 1672 vielen de Münsterse troepen oost Nederland binnen en veroverden vrij spoedig een groot aantal dorpen en steden in Overijssel en Gelderland. Daarna richtte de bisschop zijn pijlen op de noordelijke provincies. Het Staatse leger was vrij kwetsbaar, gaf het platteland snel op en trok zich terug op de steden in het noorden. Ook de bezetting van de Ommerschans vluchtte naar het noorden. De Münsterse troepen veroverden Coevorden en belegerden Groningen. Op 17 augustus 1672 moest Van Galen zijn bleg van Groningen staken (‘het Gronings onzet’)  en in december werd Coevorden heroverd. In de het jaar 1673 werd het platteland van delen van Overijssel en Drenthe onveilig gemaakt door Münsterse troepen, die probeerden Groningen en Coevorden te heroveren. In die periode van de oorlog gaf Rabenhaupt opdracht om alle molen in zuid-west Drenthe te verbranden. Zo vinden we over de molen op Zuidwolde:

“int Jar 1673 is onse meule op Suitwolde verbrant door ordre van d’ hr. Lt. Genl. Rabenhaupt, dewelcke ten minsten weerde was d’somma van 1400-0-“

Bij deze actie heeft ook de molen van Den Kaat het moeten ontgelden en is door de Staatse troepen in brand gestoken, evenals de molens van onder andere Havelte, Uffelte, Dickninge, Pesse, Wijster, Echten, Zuidwolde, Koekange, Ruinen, Ruinerwold en Hoogeveen. Met het toepassen van de tactiek “van de verschroeide aarde” tracht­ten deze Staatse troepen het de Münstersen zo moeilijk mogelijk te maken.. Door het ontbreken van een molen kon er immers geen koren worden gemaald, zodat de Münsterse troepen problemen met de voedselvoorziening zouden kunnen krijgen. In de praktijk bleek overigens dat de burgerbevolking hiervan vaak juist het slachtoffer te worden, omdat de troepen aan het plunderen sloegen.

 

[i].        Historisch Centrum Overijssel (HCO), Resoluties van Ridder­schap & Steden netexemplaren, Statenar­chief (1-118), 19 mei 1647. Hertaald naar modern Nederlands.

[ii].        HCO,, Resoluties van Gedeputeerde Staten van Overijssel, Statenarchief, inv.nr. 357, blz. 199.

[iii]       Foto auteur, ca. 1995

[iv]        Het betreft zo goed als zeker de boerderij met het huidige adres Den Kaat 2.

[v]        Voor de Tweede Wereldoorlog waren er twee luidklokken in de toren van de kerk te Oud Avereest. De oudste klok was in 1636 gegoten door Kilian Wegewaert te Kampen. Haar onderdoorsnede was : 79 cm en het gewicht ca 390 kg. Opschrift: K. WEGEWART ME FECIT  CAMPIS.  WILLEM TEN COTEN . STEVEN BLOEMBARCH  KERCK  MEISTERS TE AVEREESTE. De klok werd op 6 mei 1943 door de Duitsers uitgenomen en naar Meppel getransporteerd, de klok is later verloren gegaan. Een andere in 1698 vervaardigde klok is na de oorlog teruggevonden en teruggeplaatst.

[vi]        Gemeente Archief Ommen, Oud archief van de stad Ommen, inv. no. 619.

[vii]       HCO,Toegang 197.1, Leenregister van de ambtman van het Stift Essen, deel 8, blz. 72.

[viii].      Alle stukken die betrekking hebben op het verzoek uit 1743 om de molen te mogen herbouwen zijn ontleend aan: W. ten Kate, “Het Erve en goed Ten Kate te Avereest”, Kampen, 1919.

[ix]       Pentekening gemaakt door Jacob Drent, in: “Bijdrage tot de geschiedenis van de gemeente Avereest”, Dedemsvaart 1978.

[x]        Drents Archief, Oude Statenarchieven, inv. nr. 419f, blz. 15 verso.