De Steenenbrug

De brug over de Reest in de weg van Balkbrug naar Zuidwolde staat sinds mensenheugenis bekend als ‘De Steenenbrug’. Een naam die voortkomt uit het feit dat deze brug al in de 18e eeuw uit steen werd opgetrokken. Het was bekend dat op deze plaats ook al voor die tijd een houten brug over de Reest heeft gelegen, maar wanneer de eerste brug over de Reest op deze plaats is aangelegd was niet duidelijk. Totdat een bijna vier eeuwen oud document uit het Koninklijk Huisarchief in Den Haag opdook[1].

Zo rond het jaar 1600 waren er maar weinig plaatsen waar de Reest kon worden overgestoken. Op de kaart van Cornelis Pijnacker uit 1634 is te zien dat er in het Reestdal maar drie plaatsen zijn waar een doorgaande weg de Reest kruist: bij Meppel, bij Dickninge en in de omgeving van Den Kaat.

Het aanleggen van een brug over de Reest, die iedere winter buiten zijn oevers trad, was bepaald niet eenvoudig en daarmee ook een kostbare zaak. Daarom werd er aanvankelijk op enkele plaatsen gewerkt met zogenaamde ‘voordes’: doorwaadbare plaatsen. De overlevering wil dat in droge zomers op sommige plaatsen in de Reest een bodem van keitjes bloot kwam te liggen. Dat zouden goed restanten van een vroegere voorde geweest kunnen zijn. Jammer genoeg is daar nooit nader onderzoek naar gedaan en de exacte locaties zijn ook niet meer bekend.

Dat geldt ook voor een veenbrug die rond de eeuwwisseling in de omgeving van Den Kaat bij het turfwinnen is aangetroffen. De bekende amateur-historicus Albert Piel (1891-1977) schreef in 1962 over de weg van Ommen naar Zuidwolde: “Ook in deze weg over de zandrug tussen de venen, kwamen wel enkele veengedeelten voor. In zo’n veengedeelte heeft men in de buurtschap den Kaat, in vroeger jaren bij het turfgraven een veenbrug gevonden, aangelegd op dezelfde wijze als de gevonden veenbruggen in de Drentse venen. Van de naast elkander gelegde boomstammetijes, verkeerden de eiken nog in zeer goede toestand. Deze veenbrug te den Kaat is blootgelegd, door de vaders van de tegenwoordige oudste bewoners van die buurtschap, dus nog in een betrekkelijk recent verleden.”[2]

We kunnen het ons vandaag de dag bijna niet voorstellen, maar de Reest werd tot in de 17e eeuw ook gebruikt voor het transport van materialen per schip. Transport over land was vooral in de winter vanwege de slechte staat van de wegen vaak niet mogelijk, en daarmee was vervoer per schip over de Reest soms een alternatief. Als in de winter van 1665/1666 de Ommerschans door Staatse troepen wordt bezet in verband met de invallen van de bisschop van Münster, moeten deze soldaten worden bevoorraad. De commandant van de Ommerschans schrijft dat hij:

“Eerst naert t’ hogeveen [is] geweest om aldaer turff te copen, doch is mij dat aff geraden alzoo geen kans soude wesen om deselve met wagens opde schans te krijgen, zoo ben ik daer nae geweest tot Meppelt ende aldaer een praem gekocht ende twee schippers gewonnen die de selve de Reest op tot Pieperee soude brengen ende vermidts het vriesent weer, is sulx tot noch toe niet geschiet, ende nu vloijt de Reest over soo dat sulx (tot mijn leetwesen) noch niet kan geschieden, maer en twijffel niet zoo haest de Reest can bevaren worden, off ik zal de turff alsdan wel krijgen.”

Hieruit kunnen we afleiden dat de Reest van Meppel tot aan de Pieperij met een praam bevaarbaar moet zijn geweest. Kennelijk was het passeren van de bruggen bij Meppel en Dickninge met een lage praam goed mogelijk. Dat gold ook voor de stuw bij Dickinge waarbij de losse stuwplanken in de winter waarschijnlijk werden weggehaald. Bij de Pieperij moest de turf worden overgeladen im een wagen om vandaar naar de Ommerschans te worden vervoerd. Waarom de praam niet verder kon varen tot de dichter bij de Ommerschans gelegen buurtschap Den Huizen is niet helemaal duidelijk. Het moet zijn omdat de Reest te ondiep werd, of omdat er in 1665 al een brug lag bij de Pieperij die te laag was voor de scheepvaart.

Overigens – maar dit terzijde – ontleend de Pieperij haar naam aan deze brug. De 17e eeuw benaming voor deze buurtschap ‘Pijpenree’ bevat de elementen ‘pijp’ en ‘ree’. Een ‘pijp’ is de aanduiding voor een halfronde, meestal gemetselde, lage brug. En een ‘ree’ is een weg of route waarlangs een dode naar het kerkhof werd gebracht. Via de brug bij de Pieperij werden de doden vanuit de Stapel, de Bloemberg en de Pieperij naar de begraafplaats bij Oud-Avereest gebracht.

Terug naar de Steenenbrug in de weg van Ommen naar Zuidwolde. Deze weg en ook de passage van de Reest moet al uit de middeleeuwen dateren en is een van de weinige toegangen tot Drenthe vanuit het zuiden. Het is ter bescherming van deze route dat de Friese stadhouder Ernst Casimir in 1622 op advies van prins Maurits, stadhouder van de andere gewesten, besluit in het veen tussen Ommen en Avereest een schans aan te leggen[3]. Deze ‘Ommerschans’ was aanvankelijk een vierkante redoute en werd in 1628 uitgebreid met een viertal bolwerken.

In het Koninklijk Huisarchief bevindt zich een brief uit deze beginperiode van de Ommerschans. In september 1628 schrijft de commandant van de schans Wyldt van Broekhuisen aan Ernst Casimir over de aanpassingen die aan de Ommerschans nodig zijn om deze in voldoende staat van verdediging te brengen. Daarbij is ook de aanvoer van koren en graan een punt van zorg. Dat moet worden aangevoerd vanuit Zuidwolde, maar daartoe moet eerst een nieuwe weg en brug over de Reest worden aangelegd.

Op 7 september 1628 schrijft hij: ” Voorts dient U genadigsten ondernanichst berichtet te syne, dat Willem Hillebrants :(die den wech over Zuitwolde): door U Genadigsten sampt den Heren Gecommittierden last, was aenbevolen te maken, geriet is, van deser syt tot aende beke, daer mankiren noch ongeveer 3 roeden, tot daer de brugge sal moeten syn. Is derhalve seer nodich dattet eynde ande ander zyde vande beke :(datte Vriessche sullen moeten maken): mette voorschreven brugge mette aller iersten mochte gemaeckt worden. Want men anderssins by winter tijde hier geen toevoer van granen solde kunnen krygen, als dat van Zuitwolde over de voorschreven brugge sal moeten komen.”[4]

Twee weken later op 22 september 1628: “Voorts is mijn onderdanich versoek dat U Genadigde gelieve willen te ordonnieren omme de wech nae Zuitwolde mette brugge te doen maecken van waer wij hier al onse voorraet van kooren inden winter moeten bekommen. Den wech aen dese sijde naede Schans is gemaeckt, rest noch omtrent 13 roeden aende Drentsche cant, ende de brugge te maecken.”[5]

Actum Ommerschans desen 22 September Anno 1628 U Genadige Onderdanige dienaer Wyldt van Broeckhuijsen”

Uit deze brieven blijkt dat in de herfst van 1628 wordt gewerkt aan het maken van een nieuwe weg richting de Reest. Op 7 september is de weg aan de zuidzijde gevorderd tot op drie roeden (ca. 14 meter[6]) van de Reest. Op die plaats zal dan een brug moeten worden gemaakt (“daer de brugge sal moeten syn”). Aan de noordzijde ontbreekt nog een stuk van 13 roeden (circa 61 meter) dat door de Friezen aangelegd zal moeten worden. Daarom vraagt Van Broeckhuijsen aan Fries Stadhouder Ernst Casimir of hij er voor wil zorgen dat het resterende stuk snel wordt aangelegd.

Op 28 september 1628 is de weg inmiddels gereed maar de brug nog niet: “Voorts is de brugge

ande den nieuwen wech naer het dorp Zuitwolde, noch niet gemaeckt. Daer ons all vijuers inden winter over sullen moeten toegevoert worden. Ende sonder t’gebruick vanden selven wech sullen ons in de winter hier gene eetwaer kunnen aengebracht worden. Versoeckende derhalve onderdanich dat vooirschreven Genedigde gelieve wil mij verder te geve omme de voorschreven brugge te

moegen doen maecken, ende dat voorts de nieu gemaeckte wech mach gevisitieert ende naet  besteck op genomene worden.”[7]

Als we oud kaartemateriaal bestuderen dan is daarop zichtbaar waar de bedoelde nieuwe weg precies is aangelegd. Op onderstaande topografische kaart uit 1811 is goed te zien dat de weg vanuit het zuiden via Den Kaat over de brug richting Zuidwolde voor één gedeelte uit een kaarsrecht deel bestaat, terwijl de wegen verder naar het noorden en zuiden een meer kronkelig verloop hebben. Dat wijst er op dat het rechte deel het weggedeelte moet zijn dat in 1628 naar de brug over de Reest is aangelegd.

Het in 1628 aangelegde weggedeelte op een kaart uit 1811.

Aan de noordzijde van de Reest komt de genoemde afstand van 13 roeden vrijwel overeen met de afstand door het beekdal tussen de brug over de Reest en de rand van het zandplateau.

De weg van 13 roeden op de kadastrale kaart (1832) en luchtfoto (Google Earth).

Dit wordt ondersteund door een schets van de hooilanden aan de Drentse kant van de Reest uit 1648. Hierop vinden we eveneens een kaarsrechte weg met als aanduiding “schansendyck”[8]. Bij de benaming ‘dijk’ moeten we niet aan een waterkering denken, maar aan een kunstmatig aangelegde, hoger gelegen, rechte weg door een (voormalig) moerassig gebied.[9] Met de toevoeging ‘schans’ daarbij is de herkomst meer dan duidelijk.

De bodemkaart[10] laat zien dat de brug over de Reest precies is aangelegd op de plaats waar het beekdal van de Reest het smalst is (zie pijl).

Bodemkaart Reestdal bij Den Kaat.

Als we met behulp van een actuele hoogtekaart[11] een profiel van het tracé maken dan is goed te zien dat het Drentse zandplateau (links) zich iets boven 6 meter NAP bevindt. Aan de Overijsselse zijde (rechts) bevindt het maaiveld zich tussen de 5,70 en 7,30 boven NAP en is relatief weinig grondverzet nodig om de weg op voldoende hoogte te krijgen. Het tussenliggende beekdal ligt vrijwel geheel in Drenthe en ligt met 4,80 NAP beduidend lager.

Nu we weten dat de weg naar de Reest bij de Steenenbrug in 1628 is aangelegd, rijst de vraag op welke plaats de Reest voor die tijd werd overgestoken. Zeker weten doen we het niet, maar het wegenpatroon op de kaart van 1811 geeft wel een aanwijzing. Daarop is te zien dat de belangrijkste noord-zuid verbindingen via de brug bij Den Kaat lijken te lopen. Ook op die plaats is het beekdal van de Reest erg smal, en is het goed denkbaar dat hier vóór 1628 een voorde in de Reest heeft gelegen.

Wegenpatroon vóór aanleg brug over de Reest.

Vier decennia nadat de brug – die inmiddels Katingerbrug wordt genoemd – is aangelegd krijgt deze het zwaar te verduren. In september 1665, tijdens de Eerste Münsterse Oorlog, worden zowel de brug als de weg moedwillig onklaar gemaakt op de vijand de pas te beletten: “voor dat ter dienste vanden Lande in September 1665 door Order, de Catinger Brugge over de Reesten is affgesmeten, ende de dijck voor deselve Brugge op verscheijden plaetsen doorgegraven, om de Munsterschen vijanden den pas te beletten, welck brugge en wel daernae door hun wederom is gerepareert”.[12] Als de oorlogsdreiging in het voorjaar van 1672 toeneemt gebeurt hetzelfde nogmaals, en wordt de schulte van Zuidwolde gelast om de toegangen vanuit het zuiden onklaar te maken[13].

Onder al dit oorlogsgeweld heeft de brug stevig te lijden gehad en moet vervangen worden. Dat gebeurt uiteindelijk in 1680. Bijna een halve eeuw later weten getuigen zich nog te herinneren dat dit werk wordt uitgevoerd door timmerlieden uit Meppel, waaronder ene meester Mouwe[14]. En dat de schout van Ommen en de schulte van Zuidwolde daarbij toezicht moesten houden. De kosten werden half om half gedragen door de Staten van Overijssel en die van Drenthe.

In 1728 pleit de schout van Ommen bij de Staten van Overijssel voor reparatie van de brug. Dat is hard nodig omdat al jaren “geen reparatiën daaraan is gedaan en ook nooit aan mij is versogt. ’t Welke kan geschiet zijn, omdat gedurende de tijt van oorlogs, de dijck en de weg van Ommen voorbij de Schans en vervolgens over dese brugge is stuk gegraven en altijd inpassabel is gehouden voor die van Vriesland waarvan het repareeren van dese brugge onnodig is gehouden. Maar terwijl de dijck en wegh zowel in Salland en Drenthe nu wederom intact is, soo is het ook van goede diensten en nuttigheid, dat daar wederom een nieuwe brugge wordt gelegd. Dogh het sal wel meerder kosten als mijn ouden opstel hier annex behelst omdat des winters veel water onder dese brugge moet passeeren”.[15]

Bij deze brief voegde hij nog een klein briefje toe, met daarop de tekst: ” Door meester Gerrijt in laten meeten en opnemen.  De lankte van de Cater Brugge, bestaat in 32 voet, de breete 13 voet, 9 palen, lank 17 voet, 9 palen lank 18 voet en 3 hoofdbalken, lank 13 voet. Omgerekend naar hedendaagse maten[16] komen we op een bruglengte van – afgerond – 8,3 meter en een breedte van 3,8 meter. Of deze brug ook daadwerkelijk is aangelegd is niet zeker.

De Katingerbrug is dus aan het begin van de 18e eeuw langdurig onbruikbaar, omdat ‘gedurende de tijt van oorlogs’ de dijk vanaf de Schans naar de brug op verschillende plaatsen onklaar is gemaakt en dat door de Friezen ook bewust zo is gelaten. Hier wordt waarschijnlijk gedoeld op de Spaanse successieoorlog die van 1701 tot 1713 grote delen van Europa in haar greep hield. De Republiek werd daarbij bedreigd door Franse troepen. Verder dan de Zuidelijke Nederlanden zijn de Fransen nooit gekomen, maar kennelijk was de dreiging voor de Noordelijke provincies groot genoeg om de toegang vanuit het zuiden te bemoeilijken.

Met de Vrede van Utrecht (1713) komt er rust in de Republiek en wordt ook de weg naar de Katingerbrug weer hersteld. In 1724 is de weg gereed: “nu de ganse Ommer Dyck bij de Schanse heen wederom passabel is gemaakt” maar de brug nog niet. Tot snelle reparatie van de brug komt het niet, want ruim dertig jaar later is: “de Brugge over het riviertjen de Reest ten enenmale door ouderdom vergaan en daardoor de Passage aldaar ten eenenmale belet”. Het zal tot 1758 duren voordat de Staten van Overijssel en Drenthe besluiten tot het bouwen van een nieuwe brug, ditmaal van steen: ‘de Steenenbrug.

Bouwtekening Steenenbrug 1758

Wat opvalt is dat is dat de brug een groot aantal jaren onbruikbaar is geweest. Na de Münsterse Oorlogen in de periode 1665/1666 en 1672-1674 wordt er weliswaar in 1680 een nieuwe houten brug aangelegd, maar die is vanwege de oorlogsdreiging vanaf het begin van de 18e eeuw alweer onbruikbaar. Het zal uiteindelijk bijna zestig jaar duren voordat de route van Ommen naar Zuidwolde over deze brug weer gebruikt kan worden. Al die tijd zal men aangewezen zijn geweest op het gebruik van een van de voordes door de Reest, waaronder die bij De Kaat.

Tegen die achtergrond is het ook niet verbazingwekkend dat de in 1673 afgebrande Katingermolen, in 1743 niet op de oorspronkelijk plaats naast de brug is herbouwd, maar aan de doorgaande weg ten zuiden van Den Kaat.

‘De Steenenbrug (2015, foto: IPV Delft)

Na haar aanleg is de Steenenbrug meermalen vernieuwd, voor het eerst in 1903 en voor de laatste maal enkele jaren geleden. Eind jaren ’60 is het aanzien van de omgeving van de Steenenbrug sterk gewijzigd door de aanleg van de N48. Daarmee is ook de ‘dijk’ uit 1628 aan de zuidzijde doorsneden en niet langer in het landschap herkenbaar. Aan de Drentse kant ligt de toegangsweg tot de brug nog steeds op dezelfde plaats als waar commandant Wyldt van Broeckhuijsen in 1628 de laatste 13 roeden node mistte….

Werner ten Kate, Bergschenhoek 2016

 

[1]     Met dank aan Ans Esselink te Balkbrug voor het toezenden van scans van de betreffende documenten.

[2]     In 1962 waren de oudste bewoners van Den Kaat: Egbert ten Kate Ezn. (1893-1968) en zijn broer Roelof (1890-1968) en Egbert ten Kate Lzn. (1893-1971). Hun ouders warep resp. Evert ten Kate Ezn (1852-1923) en Lucas ten Kate RWzn. (1853-1921). Het blootleggen van de veenbrug moet dus ergens tussen 1880 en 1920 hebben plaatsgevonden.

[3]     Nationaal Archief, Resoluties Staten Generaal, toegang 1.01.03, inv.nr. 47, 26 september 1622.

[4]     Koninklijk Huisarchief, Stadhouderlijk archief, Ernst Casimir, inv.nr. 355, Brieven, ingekomen van de militair Wyldt van Broeckhuijsen vanuit de Ommerschans, inv. nr. 334, 7 september 1628.

[5]     idem, 22 september 1628.

[6]     Eén roede Steenwijker maat kwam overeen met 4,7 meter.

[7]     idem, 28 september 1628.

[8]     Drentse Archief, OSA 845.

[9]     Wikipedia

[10]    www.bodemdata.nl

[11]    Actueel Hoogtebestand Nederland, via http://ahn.geodan.nl/ahn/

[12]    OSA 491 f, blz. 15vo

[13]    Lammert Huizing, “Zuidwolde zoals het was”, herdruk 1997, blz. 94 gebaseerd op OSA 829.

[14]    Het moet gaan om meester Roelof Thijs Mouwe (ca.1640-ca.1720), timmerman in Meppel.

[15]    Historisch Centrum Overijssel, Statenarchief inv. nr. 918.

[16]    In Drenthe werd veelal een voet Groningermaat gebruikt met een lengte van 0,294 meter. In Salland mat een voet  0,283 meter. Hier is daarom als gemiddelde gerekend met 0,29 meter.