Den Luden de Restina

Een nieuwe kijk op de geschiedenis van Avereest

(gepubliceerd in het blad van de Historische Vereniging Avereest, jaargang 1993)

Een aantal jaren geleden stond Avereest in het teken van haar 750-jarig bestaan. In de kennelijk allesomvattende feest­roes hebben slechts weinigen zich afgevraagd waarop het feest­gedruis was gebaseerd. In dit artikel zal ik trachten een nuchtere kijk op de zaak te geven.

Verschillende historici hebben in de loop der tijd ver­meld dat de kerk van Avereest in 1236 is ge­bouwd. Hun uitla­tingen zijn allemaal, direct danwel indirect, op één stuk geba­seerd: de legger van het Zwartewaterklooster. In deze legger wordt onder het kopje “van der kercken van OuerReest” vermeld dat de bisschop in 1236 toestemming heeft gegeven om in “Restina” een kerk te bouwen.[i] Uit deze vermelding hebben de historici hun conclusies getrokken: Restina is Avereest, en de kerk is in 1236 gebouwd. Enige relativering is echter op zijn plaats.

De legger van het klooster is vervaardigd in de 16e eeuw, vermoedelijk door een kloosterling van het Zwartewaterkloos­ter. Deze inventari­seerde de oorkonden die in het klooster aanwezig waren, maakte van elke oorkon­de een samen­vatting en schreef deze onder de plaats waarop de oorkonde betrek­king had in de legger. Deze kloosterling heeft de oorkonde uit 1236 drie eeuwen later gelezen en onder Avereest geplaatst. Het is echter hoogst onwaarschijn­lijk dat deze precies heeft geweten wat er met “Resti­na” werd bedoeld.

In het verle­den hebben historici ook vaak andere oorkonden uit de 12e, 13e en 14e eeuw aangehaald. Daarbij werden plaatsaandui­dingen die op de naam Avereest leken, doorgaans ook als Aver­eest ver­taald. Een onjuiste vertaling ging vervol­gens een eigen leven leiden. De enige manier om in deze wirwar van origi­nele teksten, onjuiste vertalingen en onvolledige citaten een weg te vinden is uit te gaan van de oorspronkelij­ke authentieke teksten. In dit artikel zal ik trachten om uitgaan­de van deze authentieke teksten de prilste ge­schiedenis van Avereest te recon­strue­ren.[ii]

De eerste oorkonde die ons uit de middeleeu­wen is overge­leverd en waarin het gebied langs de Reest voorkomt, dateert uit 1176.[iii] In dit betreffende stuk verklaart bisschop Godfried van Utrecht, dat hij een hoeve teruggeeft aan de St.Maartens­mannen die hun door de monniken van Ruinen was afgenomen. Deze laatsten schenkt hij als schadevergoeding de grove en smalle tienden over vijf hoeven bij de Reest.

De oorkonde die, zoals nagenoeg alle stukken uit de 12e en 13e eeuw in het latijn is gesteld, meldt letterlijk:

             “decimam eis majorem et minorem de V domi­bus juxta amnem Reste sitis”

hetgeen kan worden vertaald als:

             “grove en smalle tienden over 5 hoeven langs de beek Reste gelegen”.

Uit deze gegevens kunnen we alleen conclu­deren dat het klooster te Ruinen in 1176 de tien­den over 5 hoeven langs de Reest kreeg. Deze tienden worden opnieuw genoemd in een goederenlijst van het klooster uit 1181:[iv]

             “decimam (…) juxta amnem, que Reeste dici­tur”

             “tienden (…) langs de beek, die Reeste heet”.

Daarnaast maakt de oorkonde melding van twee hoeven die door het klooster worden verpacht en waarvan de jaarlijkse pachtopbrengst resp. 6 en 11 Deventer pond bedraagt. De lig­ging van deze hoeven wordt omschreven als:

 “secus amnem, qui Resta dicitur”

vrij vertaald:

             “aan de benedenloop van de beek die Resta heet”.

Het is in eerste instantie onduidelijk waar we deze pachtboerderijen moeten situeren, omdat we nu  – ruim acht eeuwen later – niet exact weten wat men indertijd precies heeft bedoeld met de gebezigde plaat­saanduidingen. Maar een oorkonde uit 1217 kan ons verder helpen.[v] In dat stuk beves­tigd bisschop Otto van Utrecht op verzoek van Fredericus, abt van het klooster te Ruinen, het klooster in een aantal bezit­tingen waarin ze reeds meer dan 30 jaar niet gestoord is. O.a.:

             “et in doma una in Bugenigge, et in una in Hestphorst. Decimam trium domorum in Resta”

             “één huis in Bugenigge, en één huis in Hestph­orst. Tien­den over drie huizen in Resta”.

De hier genoemde tienden zijn vrijwel zeker dezelfde als die in 1176 en 1181 worden genoemd, al is het aantal van 5 hoeven waar ze over geheven wer­den teruggelo­pen tot 3. Het is evenwel onmogelijk om vast te stellen waar deze tiendplichtige huizen gesitu­eerd moeten worden. Uit later eeuwen is wel bekend welke erven tiendplichtig waren aan het klooster te Dickninge, waarnaar het klooster in 1325 is verplaatst. Maar doordat het klooster in de tussenliggende eeuwen nieuwe tien­den langs de Reest kreeg, is niet meer na te gaan welke tien­den al in de 12e eeuw bezit van het klooster waren.

De namen Bugenigge en Hestphorst maken het ons wel moge­lijk om deze beide hoeven te plaatsen. Met Hestphorst zal ongetwijfeld de thans niet meer bestaande boerderij de Esp­horst aan de Respersweg in IJhorst zijn be­doeld. En met Buge­nigge vermoedelijk Beugelen nabij de buurtschap Halfweg in de gemeente Staphorst. Daarmee is het zeer aannemelijk dat deze hoeven dezelfde zijn als de twee hoeven aan de beneden­loop van de Reest uit 1181.

Indien we de oorkonden uit 1176 en 1181 enerzijds en die van 1217 anderzijds, naast elkaar leggen dan springt een opmerkelijk feit op het gebied van de plaatsaanduiding in het oog. In de beide stukken uit de 12e eeuw wordt de plaats van de hoeven aangeduid door naar het riviertje de Reest te ver­wijzen. Zij liggen dan langs de Reste/Resta/Reeste. In 1217 is dat niet het geval en is de term Resta van een riviernaam tot een gebiedsaanduiding verworden. Met Resta wordt dan het gehele gebied langs de Reest bedoeld.

Vervolgens komen we in het jaar 1236. Het jaar waarin volgens velen de kerk in Oud-Avereest zou zijn gebouwd. Laten we eens naar de feiten kijken. De oorkonde vermeld:

            “… ghegunt den luden de Restina to tymmeren 1 kerken …”.

Er staat dus niet dat de kerk in Avereest werd gebouwd, die naam bestond toen nog niet. We kunnen er alleen uit aflei­den dat de kerk werd gebouwd in een gebied dat in 1236 werd aangeduid als Restina. De vraag is dus nu welk gebied hiermee werd bedoeld.

Om die vraag te kunnen beantwoorden zijn twee andere oorkonden van belang. De eerste dateert van 17 mei 1283 en handelt over een geschil tussen het kapittel van Deventer en het klooster te Ruinen aangaande de “novale” tienden.[vi] Deze partijen maken beide aanspraken op de tienden:

             “inter Langhorst et Honovere in parrochia Resten”

ik meen dit te mogen vertalen als:

             “tussen Lankhorst en Groot Oever in het kerspel Resten”.

Als het kapittel en het klooster op 14 juli 1287 beslui­ten om deze tienden vast te stellen op een bepaald bedrag per jaar, wordt deze streek aangeduid als:[vii]

            “Restene inferiori”

waarmee de streek stroomafwaarts langs de Reest wordt bedoeld of vrij ver­taald:

            “Neder-reest”.

Met deze gegevens voorhanden is het gerechtvaardigd te concluderen dat met Resta (1217), Restina (1236) en Resten (1263, 1283, 1287) het gehele gebied langs de Reest wordt bedoeld. Om onderscheid te maken tussen het stroomopwaartse gedeelte en het stroomafwaartse gedeelte wordt dit laatste gebied aangeduid met Resten inferiori. De grens tussen deze twee delen ligt in 1283 bij Groot Oever, en dat is precies de plaats waar tegenwoordig nog de grens tussen Avereest en Staphorst (IJhorst) loopt. De naam Neder-reest is bij mijn weten nooit in een oorkonde genoemd, hetgeen te verklaren is uit het feit dat vanaf 1292 de benaming IJhorst in zwang raakte.

De logische latijnse benaming voor het stroomopwaartse gedeelte zou Resten superiectus zijn. Het is best mogelijk dat deze naam is gebruikt maar door het ontbreken van oorkonden is dat niet aan te tonen. De nederlandse vertaling van Resten superiectus kennen we echter des te beter: Over-reest. Vanaf 1361 tot ver in de 18e eeuw wordt de naam Overreest of Overeest frequent gebruikt. Vanaf de 18e eeuw wordt deze naam geleide­lijk aan vervan­gen door onze huidige gemeentenaam Avereest.

We moeten de naam Avereest dus zien als tegenhanger van het thans niet meer zo genoemde Nederreest, de oude naam van IJhorst. De letterlijke betekenis is zoiets als “stroomop­waarts langs de Reest”. Er bestaan thans nog een aantal van deze Neder- en Over- plaatsen ,waarbij de Neder- plaats conse­quent stroom­af­waarts ligt ten opzichte van de Over- plaats. Een voorbeeld daarvan is Neder- en Overas­selt langs de Maas ten zuiden van Nijmegen, ook hier liggen de beide plaats aan dezelfde zijde van de rivier.

De volgende vraag is nu wáár de kerk, waarvoor in 1236 een “bouwver­gunning” werd afgegeven, daadwerkelijk werd ge­bouwd. Er moet daarbij worden afgegaan op de in de oorkonde voorkomende naam Restina, en niet op het feit dat een monnik in de 16e eeuw deze oorkonde onder het hoofdje Overreest plaat­ste. Zoals we hebben gezien werd met de benaming Restina het gehele gebied langs de Reest bedoeld, zodat de kerk op twee plaatsen kan zijn gebouwd: in IJhorst of in Avereest. Het is mij niet mogelijk gebleken om uit de beschikbare bron­nen te bewijzen in welke van de twee plaatsen de kerk van 1236 is gebouwd. Er kan echter wel het een en ander aanneme­lijk worden gemaakt.

De oorkonde van 1236, door mij voor het gemak aangeduid als “bouw­vergun­ning”, geeft een aanwijzing voor de bouwplaats:

            “… ende is ghetymmert op onses cloesters grunt”.

Deze zinsnede heeft in het verleden tot de opvatting geleid dat in Avereest een klooster heeft gestaan, dit lijkt mij een misvatting. Met “onses cloester” wordt zonder twijfel het Zwartewaterklooster bedoeld. En met de term “onses cloes­ters grunt” wordt niet het terrein bedoeld waarop het klooster stond, maar de grond die het klooster, in dit geval het Zwartewater­klooster, in eigendom had.

Nu bestaan er geen lijsten uit de 13e eeuw waaruit we het goederenbezit van het klooster kunnen afleiden, de oudste lijst dateert uit 1602.[viii] Het is echter toch gerechtvaardigd om deze lijst te gebruiken omdat het bekend is dat kloosters weliswaar veelvuldig nieuwe goederen in eigendom kregen, maar slechts hoogstzelden goederen vervreemden. Goede­ren die een klooster in de 13e eeuw in eigendom had, had zij doorgaans na vier eeuwen nog steeds.

In de bedoelde lijst van 1602 wordt de bewoner van elke boerderij in IJhorst en Aver­eest genoemd, en wordt aangegeven wie de eigenaar van de boerderij is. Onder de boerderijen in Avereest is er niet één die aan het Zwarte­wa­terklooster toebe­hoort. In IJhorst daaren­tegen bezit het klooster twee boerde­rijen waarvan Albert Gaykens en Johan Hans Kuik pachter zijn. Deze beide boerderij­en kunnen, gezien het feit dat ze in de lijst vlak boven en onder het huis van de predikant worden genoemd, in de onmiddellijke nabijheid van de kerk worden gesi­tueerd. Het is dus het meest waarschijnlijk dat de kerk van 1236 in IJ­horst werd gebouwd aangezien het klooster daar in de onmiddellijke omgeving van de kerk bezittingen had, en in Avereest geen enkele.

Het is verder bekend dat er in 1236 in de omgeving van IJhorst en Avereest geen kerk stond. Meppel, Koekange, Zuidwolde, Staphorst, Rou­veen, geen van alle bezaten ze een kerk. Een nieuw te bouwen kerk werd natuurlijk zo geplaatst dat deze een zo groot aantal mensen kon bedienen. In dat op­zicht ligt IJhorst veel centraler dan Avereest, en konden alle mensen uit het gebied langs de Reest – inclusief Meppel – naar IJhorst ter kerke.

Afgaande op de twee genoemde argumenten ligt IJhorst als vestigings­plaats van de in 1236 gebouwde kerk het meest voor de hand. Honderd procent zekerheid zal in dezen wel nooit te verkrijgen zijn. De mij bekende schriftelijk overgeleverde bronnen kunnen ons in ieder geval niet verder helpen. Mis­schien dat archeologisch onderzoek ter plaatse van de oude kerk van Avereest, op het hoge gedeelte van het kerkhof te Oud-Avereest, meer duidelijkheid kan schep­pen.

Er vanuit gaande dat het de kerk van IJhorst was die in 1236 werd gebouwd, rijst vanzelfsprekend de vraag wanneer de kerk van Avereest dan is gebouwd. Om op deze vraag een ant­woord te kunnen geven zijn een aantal oorkonden van belang. Een eerste oorkonde van 22 novem­ber 1292, handelend over verder niet terzake doende goederen te Beilen, wordt o.a. ondertekend door:[ix]

            “domini Johannis, curati ecclesie in Yhorst”

            “heer Johannis, kerkleider in IJhorst”.

Het kerspel IJhorst wordt eerst genoemd op 5 februari 1357.[x] De eerste vermelding van het kerspel Overreest wordt gevonden in een oorkonde van 28 januari 1361:[xi]

            “… den Hoenover (= Groot Oever), alsoe die ghelegen is mijt alre slachter not ende mijt allen synen toebehoeren in den kerspel van der Overreesten”.

Het kerspel Avereest – en dus de kerk – bestond in ieder geval reeds in 1361. Het lijkt mij verder hoogst onwaar­schijn­lijk dat de pastoor van IJhorst, genoemd in 1292, tevens Aver­eest bediende. In dat geval was deze waarschijn­lijk aangeduid als pastoor van Resten. De laatste keer dat de naam Resten wordt genoemd was, zoals we hebben gezien, in het jaar 1283. In dat jaar bestond de “parrochia Resten” – de parochie die het gehele gebied langs de Reest omvatte – nog. Afgaande op deze gegevens meen ik te mogen concluderen dat de kerk van Avereest in het laatste kwart van de 13e eeuw werd gebouwd, en mogelijk tussen 1283 en 1292.

Het is in dit verband interessant te bezien dat het Zwartewaterklooster in 1282 de kerk van Rouveen heeft ge­sticht. Van deze stichting is de stichtingsakte die dateert van 24 mei 1282 wel bewaard gebleven.[xii]

Tot slot kan nog worden gemeld dat in 1382 resp. 1383 de regels aangaande het onderhoud van de kerk en de zorg voor de pastoor van resp. Avereest en IJhorst werden vastgelegd. Het ging hierbij vermoedelijk om het op schrift stellen van regels die al langer golden.[xiii] Iets soortgelijks geschiedde in 1417 ook in Zuidwolde, waar de kerk uit de 14e eeuw dateert.[xiv]

Conclusies

–           De naam Avereest betekent “stroomopwaarts langs de Reest” zulks als tegenhanger van Nederreest, de oude naam van IJ­horst.

–           Het is ieder geval niet zeker dat de kerk van Avereest in 1236 werd gebouwd. De zekerheid waarmee in het verleden werd gesteld dat dit wel het geval was, berust op een foute interpretatie van de bronnen.

–           De meest waarschijnlijke bouwlokatie van de kerk van 1236 is IJhorst, hetgeen betekent dat de kerk van IJhorst en niet die van Avereest in 1236 is gebouwd.

–           De kerk van Avereest zal in het laatste kwart van de 13e eeuw zijn gebouwd, vermoedelijk in de jaren tussen 1283 en 1292.

–           In de geschiedschrijving dient men zich waar mogelijk te baseren op authentieke bronnen, en niet op interpretaties  gedaan door derden.

–           Het 750-jarig bestaan was gebaseerd op drijfzand. Hope­lijk houdt Avereest er, 7 jaar na de festiviteiten, niet een al te grote kater aan over.

Naschrift.

Het bovenstaande artikel was reeds vrij ver gevor­derd toen mij het laatste nummer van dit orgaan bereik­te met daarin een bijdrage van de hand van G.W. Prins. Indien ik in mijn artikel zou zijn ingegaan op de opvattingen van Dhr. Prins zou dit de lijn van het verhaal te zeer onderbreken. Daarom zal ik in dit na­schrift ingaan op de bedoelde bijdra­ge, en met name de opvattingen die strijdig zijn met hetgeen ik hierboven uiteen heb gezet, trachten te weerleggen.

Als eerste ben ik het met G.W. Prins eens als hij weigert te geloven dat de bewoners van Avereest opgedragen werd een kerk te bouwen, dit berust op een misverstand. Toen de Drenten, na de slag bij Ane, in 1228 weer door de bisschop van Utrecht werden onderworpen werd hen opgedra­gen:[xv]

            “… dat ze van hun akkers, die ze in overvloed bezit­ten, zoveel goede grond bijeen moesten brengen dat er op de plaats waar zijn voorgan­ger[xvi] met zoveel van zijn uitgelezen mannen gesneuveld was, een kloos­ter van 25 prebenden gesticht kon worden, opdat hun nagedachtenis daar eeuwig bij God bewaard zou blijven.”

Of de Drenten dit daadwer­kelijk gedaan hebben of anderen is niet bekend. In ieder geval neemt bisschop Wilbrand van Utrecht op 21 juli 1233 het, voor de ziel van zijn voorganger Otto en andere gesneuvelden, gestichte klooster Mariënberg in bescherming.[xvii] Het was de legger van dit klooster waarin staat vermeld dat de bisschop in 1236 heeft “ghegunt den luden de Restina to tymmeren 1 kerke”. Het was dus het klooster dat móest worden gebouwd en niet de kerk.

Dhr. Prins suggereert dat het Zwartewaterklooster bezit heeft gehad in Avereest, dit is pertinent onjuist. Het Zwartewaterklooster bezat slechts het recht om de pastoor van Avereest te benoemen en had geen enkel eigendom in Avereest. Het klooster te Ruinen/Dickninge en het klooster Bethlehem te Zwolle hadden echter wel bezittingen en tienden in Avereest. Verder is het onjuist om te veronderstellen dat er een levendige handel tussen kloosters onderling in eigendoms- en tiendrechten plaatsvond. Kloosters waren voor een belangrijk deel aange­wezen op inkomsten uit hun bezittingen, daarom vervreem­den zij dit slechts hoogst zelden. Het kwam echter wel zeer veel voor dat burgers bezittin­gen of jaarrenten aan het klooster schonken of verkoch­ten. Op die wijze trachtte de gulle gever in de gunst van de bisschop te geraken, en de verkoper uit de financiële zorgen. Daarmee zorgden zij ervoor dat het klooster over voldoende inkomsten kon blijven beschikken.

De constatering van Dhr. Prins dat de kerkelijke gemeente Avereest zich tot over de Reest uitstrekt is volkomen juist, evenzeer als de constatering dat Avereesters sterke (familiaire) banden met personen van “over de Reest” hadden. De stelling dat hieruit kan worden gecon­cludeerd dat Avereest “over de Reest” betekent gaat mij te ver en is mijns inziens zelfs onjuist. De sterke sociale banden met families uit Zuidwolde en De Wijk vinden hun oorzaak in het feit dat het zuidelijke achterland (Ommen e.o.) eeuwenlang slecht bereikbaar was. De belang­rijkste begaanbare wegen liepen vanuit Avereest naar Meppel en Zuidwolde, zodat men veelvuldig contacten met deze en tussenliggende plaatsen had. Dit kan echter geen argument zijn om aan te tonen dat de ontginning van Avereest minstens acht eeuwen geleden vanuit Drenthe plaats had, en dat daarom Avereest “over de Reest” zou betekenen. Als dit zo zou zijn, waarom strekt Avereest dan slechts tot Groot Oever, de omgeving van IJhorst ligt immers ook “over de Reest” ? De “over de Reest” theorie ligt erg voor de hand, maar doet afbreuk aan de complexe wijze waarop de naam Avereest is ontstaan. In het artikel “Den luden de Restina” heb ik aange­geven hoe dit proces is verlopen.

Het feit dat diverse gehuchten aan de overzijde van de Reest tot de kerkelijke gemeente Avereest behoren is in overeenstemming met mijn theorie over de ontstaansgeschiedenis van Avereest. Ook de soortgelijke situatie van de kerkelijke gemeente IJhorst – De Wijk is hiermee in overeenstemming. Tezamen vormen deze gemeenten precies het gebied dat tot in de 13e eeuw met Resten werd aangeduid. Na de splitsing van dit gebied in het laatste kwart van de 13e eeuw zijn deze gebieden Nederreest/IJhorst en Overreest/Aver­eest gaan heten.

Het is juist de eenvoud van de “over de Reest” theorie die het moeilijk maakt deze gevestigde opvatting te weerleggen. Maar de geschiedenis is vaak complexer dan deze zich in eerste instantie laat aanzien.

Werner ten Kate

Balkbrug/Delft

[i].       Rijksarchief in Overijssel (RAO), Archief Zwartewater­klooster, Cartula­rium, No. 3, Blz. 58. J.Drent geeft in zijn boek “Bijdrage tot de ge­schie­denis van de gemeente Avereest” als plaatsnaam “Restura”. In het Oorkondenboek van Groningen en Drenthe (OGD) geeft Mr. G.J.ter Kuile echter “Restina”. Na zorgvuldige bestudering van het origineel ben ik met hem van mening dat er “Restina” staat.

[ii].      Ik heb bij nagenoeg alle oorkonden gebruik gemaakt van de transcriptie zoals deze wordt vermeld in het OGD. In dat geval zal ik verwij­zen naar het nummer van de oorkonde in het OGD. Voor de plaats van het origineel verwijs ik U naar het OGD.

[iii].     OGD, No. 37, te dateren tussen 9 maart 1176 en 24 decem­ber 1176.

[iv].     OGD, No. 39, te dateren op 22 februari 1181.

[v].      OGD, No. 61.

[vi].     OGD, No. 159.

[vii].    OGD, No. 1226.

[viii].    IJhorst: RAO, Verponding Vollenhove, d.d. 16 juni 1602, Statenarchief no. 2457, Blz. 317 – 319vo.

Avereest: RAO, Verponding Salland, d.d. 26 juli 1602, Statenarchief no. 2457, Blz. 47 – 48.

[ix].     OGD, No. 190.

[x].      OGD, No. 450.

[xi].     OGD, No. 503.

[xii].    RAO, Archief Zwartewaterklooster, Regest nr. 9.

[xiii].    RAO, Archief Zwartewaterklooster, No. 3, Cartularium, Blz. 58 (Aver­eest) en blz. 57-58 (IJhorst).

[xiv].    L.Huizing, “Zeven eeuwen Zuidwolde”, Zuidwolde, 1975, Blz. 153.

[xv].    A.M.Braaksma e.a., “Quedam narracio de Groninghe, de Thrente, de Covordia et de diversis aliis sub diversis episcopis traiectensibus”, Amsterdam, 1977, Blz. 104.

[xvi].    Hier wordt gedoeld op Otto II van Lippe, bisschop van Utrecht (1196-1227).

[xvii].   OGD, No. 94.