Inleiding
In deze genealogie zijn opgenomen leden van de familie Ten Kate die hun naam ontlenen aan de buurtschap Ten Kate in Avereest. Niet opgenomen zijn zij die slechts kort op Den Kaat woonden, bijvoorbeeld als knecht of dienstmeid, en zich incidenteel Ten Kate noemden.
Ook niet opgenomen zijn de nakomelingen van Wolter Hilberts ten Cate (II.b.3) die zich in Hoogeveen vestigde en wiens nageslacht zich Ten Cate, Ten Caat of Ten Kaat ging noemen. Zij zouden eigenlijk wel thuis horen in deze genealogie, maar daar is vooral om praktische redenen van afgezien omdat deze tak erg uitgebreid is en verder geen binding meer heeft met Avereest.
In het eerste deel van deze genealogie zijn de eerste generaties Ten Kate’s opgenomen die van het eind van de 14e eeuw tot in de 16e eeuw op Den Kaat woonden (genummerd A-I tot en met A-VIII). De onderlinge familierelaties zijn in de meeste gevallen vanwege het gebrek aan bronmateriaal niet te bewijzen. Maar gelet op het feit dat zij allen op het erf Den Kaat in Avereest woonden is dat wel aannemelijk.
Het tweede deel (genummerd I tot en met V) bevat de eerste vijf generaties Ten Kate op Den Kaat waarvan de onderlinge relatie ook bewezen is. Deze genealogie eindigt met Egbert Roelofs ten Cate (1746-1828). Na het kinderloos overlijden van Hilbert Willems ten Cate in 1770 en diens weduwe in 1782 komt er een einde aan een van de twee ‘Ten Cate-takken’ op Den Kaat. De andere tak wordt voortgezet door Egbert Roelofs ten Cate, waarvan alle Ten Kate’s in Avereest en omstreken afstammen.
Het is geen bezwaar om gegevens vanuit deze genealogie over te namen. Een bronvermelding stel ik daarbij op prijs. Heeft u aanvullingen dan verneem ik die graag van u.
Genealogie
A-I Wolter ten Coete, geboren circa 1350, overleden circa 1420.
Komt voor in het eerste schattingsregister van Salland uit circa 1399[i]. Hij wordt daarbij aangeslagen voor 3 oude schilden en is daarmee het erf dat in Avereest de meeste schatting moet betalen.
Mogelijk (schoon)zoon:
A-II Gert ten Coete/Kate/Kotte, geboren circa 1380, overleden na 1457, gehuwd met Hylle.
Hij wordt vermeld in de schattingsregisters van 18 mei 1427 en 13 december 1429[ii]. Op pinkstermaandag (24 april) 1430 treed hij samen met zijn vrouw Hylle en zoon Evert op als getuige in een proces voor de Etstoel van Drenthe tussen Hendrik Steenbergen en Johan ten Water[iii].
In het schattingsregister van 4 november 1457[iv] wordt hij naast “tguet ten Kotte” dat voor 5 schilden wordt aangeslagen, apart als “Ghert ten Kotte” voor 1 schild aangeslagen. Tevens komt hij in dat register voor als een van de twee schatters van de buurtschap Avereest.
Hij heeft een zoon:
A-III Evert ten Koete/Kate, geboren circa 1405, overleden na 1474.
Hij wordt voor de eerste maal vermeld als hij in 1430 samen met zijn ouders optreedt als getuige in een proces voor de Etstoel. Verder komt hij voor in de schattingsregisters van 28 oktober 1433, 1445 en 16 oktober 1474[v].
In dat laatste register komt tevens een Hendrik ten Kate voor die samen met het goed Ten Kate wordt aangeslagen, mogelijk is deze Hendrik een broer of zoon van Evert.
Vermoedelijk drie generaties later wordt op Den Kaat genoemd:
A-VI Wolter ten Kate
Hij komt voor in de schattingslijst van 13 maart 1520[vi], waarbij hij als “Wolter op die Kathe” wordt vermeld, met de opmerking dat het erf zijn eigendom is en dat de jaarlijkse pacht wordt geschat op 30 mud rogge per jaar.
Hij heeft mogelijk een zoon:
A-VII Willem ten Kate
Procedeert op 5 maart 1575[vii] tegen Frederik Bruins over het recht van overweg van een perceel hooiland in de Oosterboer onder Meppel. Mogelijk gaat het hier om hetzelfde perceel dat in de periode 1642-1654 in eigendom is bij Willem Roelofs ten Cate (zie hierna onder I).
Mogelijk een (schoon)zoon van hem is:
A-VIII Roelof Willems
Geboren circa 1575, overleden circa 1630. Zijn relatie met de familie Ten Kate blijkt uit een akte van 10 mei 1629[viii] als hij samen met zijn zoon en schoondochter Willem Roelofs en Aaltje een aantal erven en landerijen op Steenbergen beleent aan “onsen neve” Willem Hilberts en Anne Warners. Het gaat daarbij om: “onse andeel ende arfenisse in z[aliger] Engbert Stenberges arve ende haer andere in het zall[iger] Roelefs goet mijt alle sijnen annexsijen ende toe beheren soe alse ons angearven ende angestorven was niet daer van uut besondert waer dat selve gelegen moch wesenen toe velde toe vene toe (towe toe twige) in stijcht offte in drente mijt onse andeel ende arffenisse in het arve tot steenbergen daer Vr(er)ijck ende Jan Geers opwoenen ende haer meijelijck toekomt mijt onse anpart ende arffenisse in (Engberts) kamp soo alse ons dat alsodanen angearvet ende angestorven en gecomen was niet uut besondert.”
Het gaat dus om een vrij uitgebreid goederenbezit op Steenbergen, bestaande uit (aandelen in) een drietal erven en een kamp land op Steenbergen, waarbij een tweetal erven wordt verhuurd[ix]. Dat er gesproken wordt over het belenen van deze goederen en niet van verkoop zal er mee te maken hebben dat de erven op Steenbergen formeel een leengoed waren van de Heer van Ruinen. Rond 1630 probeert de Heer van Ruinen er nog aanspraak op te maken, maar zijn gezag en leenbezit was toen al dermate verwaterd dat hij daarin niet slaagde. In later jaren is het bezit volledig eigendom van de bewoners.
Roelof Willems komt in de periode 1612 tot 1629 voor op Steenbergen, al gebruikt hij de achternaam Steenbergen nooit. In 1612 is hij met een bezit van ruim 27 mud bouwland de grootste boer op Zuidwolde. Op 14 december 1616 is hij een van geërfden van Steenbergen en Ten Arlo die de verkoopakte van een stuk bovenveen in het Westerveen onder Zuidwolde ondertekenen. Kopers zijn Jan van Buiren en Hendrik Wijmerts en hun echtgenoten uit Meppel. Zij mogen de turf verkopen maar de ondergrond blijft aan de verkopende partij: “als de copers dat venne hevet wegegraven dat als dan den baas sal bliffen ande samptlijcke arf[genamen] van Stenberg ende den Nerdel”.
Dat hij niet alleen grondeigenaar op Zuidwolde is maar daar ook daadwerkelijk woont en aan het maatschappelijk leven deelneemt, blijkt uit het feit dat hij zich in 1622 samen met Hendrik Kiers en Hendrik ten Heuvel namens de inwoners van Zuidwolde beklaagt bij de Heer van Echten[x]. Zij beklagen zich over het betalen van de pastoriepacht en het ontbreken van een predikant op Zuidwolde.
Verder procedeert hij op 13 oktober 1623[xi] samen met Harmen ten Heuvel als volmachten van de geërfden van Steenbergen en Ten Arlo tegen Johan van Echten. Dit proces is een onderdeel van een langer lopend conflict tussen de buren van Steenbergen en Ten Arlo en Johan van Echten over de verkoop van veen en turf, en een vervolg op de verkoop aan Jan van Buren in 1616[xii]. Op 15 oktober 1628 is hij een van de momberen over de onmondige kinderen van wijlen Jan Arends ten Stapel, samen met Coop Arends, Hendrik Andries en Engbert Steenbergen.
In de grondschattingen van 1642, 1646 en 1654 komt hij voor als “Roelof Willems, meijer op Lubbinge”. Lubbinge is een erf dat ten noorden van Steenbergen en ten zuiden van Ten Arlo ligt, en is tot 1662 eigendom van de heer van Echten.
Roelof Willems is dus na de verkoop van zijn bezittingen op Steenbergen aan Willem Hilberts verhuist naar het naastgelegen erf op Lubbinge, wat hij dan huurt van de heer van Echten.
hij heeft een zoon:
Willem Roelofs ten Cate (zie I)
Generatie I
I Willem Roelofs ten Cate, geboren circa 1600, overleden circa 1655, gehuwd met Aaltje.
Eigenaar en bewoner van het gehele erf Ten Cate in Avereest. In mei 1629 beleent hij samen met zijn vader Roelof Willems (A-VIII) en zijn vrouw Aaltje, hun “neef” Willem Hilberts Steenbergen en diens vrouw Anna Warners met een aantal erven en goederen op Steenbergen in Zuidwolde[xiii].
In 1636 is hij een van de kerkmeesters die opdracht geeft tot het gieten van een klok voor in de klokkestoel bij de kerk van Avereest. Deze klok gegoten door Kilian Wegewaert uit Kampen bevatte het opschrift: K. WEGEWART ME FECIT CAMPIS. WILLEM TEN COTEN. STEVEN BLOEMBARCH KERCK MEISTERS TE AVEREESTE. De klok werd op 6 mei 1943 door de Duitse bezetter uitgenomen en is helaas verloren gegaan. Zijn betrokkenheid bij de kerk blijkt verder als hij op 4 september 1644 namens de kerspelgenoten van Avereest de Vicarie huurt van de Staten van Overijssel[xiv].
Op 29 juni 1640 komt Willem ten Cate voor in het markeboek van Arriën in verband met een proces dat hij samen met de bewoners van Den Oosterhuis voert tegen de markegenoten van deze marke[xv]. De gronden van Den Kaat en Den Oosterhuis grensden in het moeras tussen de Reest en de Vecht aan die van Arriën en die van Ommen, en dat leidde in de 17e en 18e eeuw regelmatig tot grensgeschillen. Op 24 augustus 1648 is het conflict nog niet opgelost, want de markegenoten van Arriën klagen dat “Willem ten Caete part noch deel heeft aan dat interim dat gemaeckt is tusschen de erfgenamen van Arriën en Overeest”[xvi].
Willem ten Cate vraagt op 19 mei 1647 toestemming aan Ridderschap en Steden van Overijssel om een molen te mogen bouwen bij Den Kaat. Hij krijgt die toestemming, tenzij er een ingezetene van de provincie door benadeelt zou mogen worden. Dat is kennelijk niet het geval want de molen wordt door hem inderdaad gebouwd[xvii].
Uit de Drentse grondschattingsregister blijkt dat Willem ten Cate in de periode 1642-1654 ook eigenaar is van enkele percelen grond in Meppel en De Wijk. In Meppel gaat het om ¾ deel van 4 dagwerk – ongeveer 2 hectare – hooiland aan de Reest bij Eesinge, waarvan het andere kwart eigendom is van Claas Coops op Kolderveen. En in De Wijk heeft hij ongeveer 4 dagwerk groenland in het Stapeler Oosterbroek[xviii]. Rond 1654 koopt hij Hendrik Wolters uit van het erf op Koekange waar later zijn schoonzoon Hermen Roelofs op woont[xix].
kinderen:
- Roelof Willems ten Cate (zie IIa)
- Hilbert Willems ten Cate (zie IIb)
- Jan Willems ten Stapel, geboren circa 1640 en overleden voor 1691, trouwt in mei 1670 met Egbertje Jans uit de Stapel, geboren circa 1645 en overleden na 1706[xx]. Uit hen een geslacht Stapel.
In maart 1665 komt zijn naam samen met dat van zijn broers Roelof en Hilbert voor in de koopakte van het erve Camphuis in Arriën, maar is doorgehaald. De reden voor de doorhaling is niet geheel duidelijk, maar zal er zeker mee te maken hebben dat zijn broers op het erf Dan Kaat blijven wonen, en dat Jan Willems bij zijn huwelijk wordt uitgekocht en naar de Stapel verhuist. In 1668 komt hij voor de eerste maal met zekerheid voor in De Stapel, want in dat jaar trouwt Aaltje Coops “dienstmeid bij Jan Willems in de Stapel”. Hij zal dus omstreeks 1665 zijn getrouwd.
Op 29 juni 1665 is hij als oud diaken een van de ondertekenaars van het verzoek van de kerkeraad van Avereest aan de Ridderschap van Overijssel, om na het overlijden van Adam Lindenhovius diens zoon Gerhardus Lindenhovius tot predikant van Avereest te beroepen.[xxi]
Op 16 februari 1672 koopt Jan Willems ten Stapel een deel van de grove en smalle tienden die hij over zijn erf in de Stapel moet betalen af van Jan Rutger van der Camp toe den Clooster en Dunningen en dienst broers en zusters. Hij blijft nog wel tiendplichting voor wat betreft de tienden die de genoemde Jan Rutger van der Camp verkoopt aan Albert van Kuijck schulte van De Wijk. Het gaat daarbij voor Jan Willems ten Stapel om 1 stuiver en 12 penningen per jaar[xxii]. Op 8 juni 1674 verleent hij een hypotheek van 100 goudgulders tegen 5% rente per jaar aan de momberen over de weeskinderen van Hendrick Jans op Ruinerwold[xxiii].
Na het overlijden van zijn broer Roelof Willems ten Cate en diens vrouw Hendrikje Hendriks wordt Jan Willems momber over zijn beide minderjarige nichtjes Aaltje en Zwaantje Roelofs. In die hoedanigheid raakt hij verwikkeld in een proces over de erfenis van zijn broer met Jan Alberts Pol uit Meppel, de tweede man van zijn schoonzus. Jan Alberts Pol meent nog 375 carolus guldens van de kinderen te goed te hebben als afkoop van zijn aandeel in de erfenis[xxiv]. De Etstoel benoemt twee gecomitteerden om te kijken of partijen bereid zijn om te schikken. Kennelijk is dat gelukt want het komt op de lotting van de Etstoel niet meer tot een nadere uitspraak.
De minderjarige kinderen van Roelof Willems ten Cate zijn ook nog geld schuldig aan Jacobus Balvoort, weduwnaar van Hendrikje Wolters. Daarvoor sluit Jan Willems op 11 september 1680 een hypotheek af van 300 Carolus guldens tegen 4% rente, en stelt daarbij zijn erf in de Stapel als onderpand[xxv].
Jan Wilems woont in de Stapel op het erf dat nu bekend staat als ’t Ende. Hij wordt daar in 1672 vermeld in het haardstedenregister van De Wijk met 3 paarden en is daarmee het grootste erf in de Stapel. In de periode 1691-1694 wordt zijn weduwe Egbertje Jans met haar kinderen op dit erf vermeld.
In de jaren 1705/1706 procedeert Egbertje Jans en haar zoon Willem Jans tegen Jan Jansen ten Cate (IIIb) en Egbert Hendriks (IIIa). In eerste instantie voor het Schoutengerecht van Ommen en den Ham[xxvi] en uiteindelijk in appel voor de Klaring van Overijssel[xxvii]. Egbertje Jans betoogt dat zij bij haar huwelijk door Roelof en Hilbert Willems ten Cate is afgekocht van haar mans “vaderlijke en moederlijke goederen” voor een bedrag van “drie duisent golt guldens, in vier terminen te betalen, twee daghmaten hoijlant, een goedt peert, een goede koe, een kaste, fijr schapen, een goedt kleedt en een bedde met sijn toebehoir.” Het geld van Roelof Willems is volgens haar wel betaalt, maar de van de portie van Hilbert Willems resteert nog drie hondert goud gulden. En beide broers zouden het afgesproken paard, koe, kast, kleed en het bed nog niet hebben voldaan. Ze verzoekt alsnog betaling daarvan met rente van mei 1670. Jan Jans ten Cate en Egbert Hendriks beroepen zich onder andere op verjaring en trekken aan het langste eind. Egbertje Jans wordt in het ongelijk gesteld en veroordeeld tot 10 goudgulden boete.
- een dochter, geboren circa 1635, gehuwd met Hermen Roelofs.
Hermen Roelofs woont in Koekange, waar hij wordt vermeld in het register van het haardstedengeld 1672 als vier paards boer en als eigenaar van de erven van Jan Geers en Hendrick Jans Steggen. Op 11 september 1680 wordt hij genoemd als eigenaar van het erf op Koekange waarvan Willem Roelofs ten Cate Hendrik Wolters heeft uitgekocht[xxviii]. Op 14 januari 1684 laat hij, samen met Willem Hilberts ten Cate, beslag leggen op het erf Ten Cate zoals dat in bezit is bij de kinderen van Roelof Willems[xxix]. Is op 14 september 1700 een van de ondertekenaars van het huwelijkscontract van zijn nichtje Alijt Jans, dochter van Jan Willems Stapel[xxx].
Generatie II
IIa Roelof Willems ten Cate, geboren circa 1625, overleden rond 1668, huwt in1664 met Hendrikje Hendriks van den Huizen, geboren circa 1630, overleden in juni 1673.
Samen met zijn broer Hilbert Willems eigenaar van Den Kaat en de molen op Den Kaat. Op 10 mei 1660 sluit hij samen met zijn broer Hilbert Willems ten Cate op de Ommerschans een overeenkomst met de markegenoten van Ommen en Arriën over de grenzen in het veen tussen Den Kaat en Den Oosterhuis aan de ene kant, en de marken van Ommen en Arriën aan de andere kant. Roelof Willems trouwt waarschijnlijk op 15 januari 1664. want op die datum ondertekent hij een huwelijkscontract waarmee hij zijn zuster (I.4) uitkoopt van het erf Den Kaat[xxxi]. Op 15 maart 1665 koopt hij samen met zijn broer Hilbert Willems het erf Camphuis in Arriën van Hendrik van Reede heer van Brantlicht[xxxii]. Op 29 juni van dat jaar is hij een van de ondertekenaars van het verzoek van de kerkeraad van Avereest aan de Ridderschap van Overijssel, om na het overlijden van Adam Lindenhovius diens zoon Gerhardus Lindenhovius tot predikant van Avereest te beroepen.[xxxiii]
Roelof Willems komt voor mei 1670 te overlijden, omdat in dat jaar zijn weduwe hertrouwt. Mogelijk is hij in 1666 of in 1668 overleden aan de dan in de omgeving heersende pest.[xxxiv]
Hendrikje Hendriks hertrouwt na het overlijden van Roelof Willems in mei 1670 in de kerk van Avereest met Jan Alberts Pol, voerman uit Meppel en in die plaats gedoopt op 1 oktober 1645 als zoon van Albert Jans. Ze verhuist dan naar Meppel, waar ze op 14 oktober 1670 als lidmaat wordt aangenomen. Uit haar tweede huwelijk worden in Meppel twee dochters geboren: Roelofje (1671) en Jantje (1672). Hendrikje wordt op 24 juni 1673 in Meppel begraven.
Over de beide kinderen uit het huwelijk van Roelof Willems ten Cate en Hendrikje Hendriks wordt als hoofdmombers aangesteld Jan Willems ten Stapel (I3), oom van de kinderen van vaderszijde. Jan Geuchies, aangehuwde neef van moederszijde, wordt medemomber.
Op 6 juni 1676 procedeert Jan Willems voor de Etstoel van Drenthe tegen Jan Alberts Pol over een bedrag van ƒ 375-8-0 voortvloeiend uit een afrekening van 15 oktober 1674[xxxv]. Opvallend is dat Jan Willems dan als “voicht en momber” wordt aangeduid. Het is waarschijnlijk dat Jan Willems niet alleen als momber optrad, maar ook dat de kinderen bij hem inwoonden in De Stapel.
De weeskinderen van Roelof Willems verkopen op 31 mei 1679 een stuk hooiland aan luitenant Jacobus Balvoort[xxxvi]. Op 11 september 1680 vestigt hij als momber over deze kinderen een hypotheek op zijn erf in De Stapel als onderpand voor een lening van ƒ 300,- van dezelfde luitenant Jacobus Balvoort.
Hermen Roelofs, aangehuwde oom van de kinderen, legt op 14 januari 1684 beslag op hun aandeel in en de pachten van het erf Den Kaat in verband met een bedrag van ƒ 275,- die hem nog zou toekomen.
Momber Jan Geuchies uit IJhorst wordt namens de erfgenamen van Roelof Willems ten Cate, samen met Willem Hilberts ten Cate, op 28 september 1685 met het erf Camphuis in Arriën beleend.
Jan Alberts Pol hertrouwt na het overlijden van zijn eerste vrouw op 6 september 1674 in Ruinen met Lummigje Jans. Uit dat huwelijk worden tussen 1678 en 1683 in Meppel nog zes kinderen geboren. Op 15 februari 1695 verkoopt hij zijn aandeel in het erf Den Huizen, waarna hij in mei 1695 met zijn gezin van Meppel naar Groningen verhuist. In 1698 verkoopt hij ook zijn aandeel in Den Kaat aan Egbert Hendriks ten Cate. In 1720 wordt Jan Alberts Pol voor de laatste maal in Groningen vermeld[xxxvii].
kinderen:
- Zwaantje Roelofs (volgt IIIa)
- Aaltje Roelofs, geboren rond 1667 op Den Kaat, huwt rond 1690 met Tijmen Luighies, zoon van Luigien Tijmens en Hilligje Arends op Koekange. Zij wonen op Koekange[xxxviii], waar Aaltje Roelofs op 3 september 1748 wordt begraven.
In 1698 komt men overeen dat Aaltje Roelofs en haar man het halve aandeel in het erve Camphuis onder Arriën verkrijgen, en dat haar zuster Zwaantje Roelofs en haar man de boerderij op Den Kaat krijgen toebedeeld (zie hierna onder IIIa). Want 16 juni 1698 verlenen Jan Alberts Pol en de kinderen uit zijn tweede huwelijk volmacht aan Egbert Hendriks om aan Aaltje Roelofs en Tijmen Luighies op Koekange het 3/16 gedeelte van het erve en goed Camphuis over te dragen[xxxix].
Op 9 maart 1700 wordt Tijmen Luighies dan ook samen met Marrigje Lucas, weduwe van Willem Hilberts ten Cate (IIIb), vermeld als eigenaar van de helft van het erf Camphuis in Arriën.
Zwaantje en Aaltje Roelofs zullen bij hun moeder Hendrikje Hendriks gebleven zijn wanneer zij in 1670 hertrouwt met Jan Alberts Pol en naar Meppel verhuist. Daar worden in 1671 en 1672 hun halfzusters Roelofje en Jantje Jans Pol geboren. Als Hendrikje Hendriks in 1673 komt te overlijden en hun stiefvader Jan Alberts Pol in 1674 hertrouwt, zullen Zwaantje en Aaltje zijn ondergebracht bij hun oom en voogd Jan Willems op de boerderij ’t Ende in de Stapel.
IIb Hilbert Willems ten Cate, geboren circa 1625, huwt rond 1650 met Jentje Willems. Hilbert Willems is overleden in de herfst van 1672[xl] en zijn vrouw voor 20 mei 1688[xli]. Samen met zijn broer Roelof Willems ten Cate eigenaar van het erf en de molen van Den Kaat, en vanaf 1665 ook van het erf Camphuis in Arriën.
Hilbert ten Cate wordt op 2 april 1655 genoemd als een van de mombers over de kinderen van wijlen Willem Hilberts Steenbergen en Anne Warners[xlii]. Vier jaar daarvoor treedt hij waarschijnlijk ook al namens hen op, als op 24 april 1651 een Hilbert Willems namens de erfgenamen van Steenbergen en Ten Arlo een aantal afspraken over de scheiding van die marke bekrachtigd[xliii].
Op 10 mei 1660 sluit hij samen met zijn broer Roelof Willems ten Cate op de Ommerschans een overeenkomst met de markegenoten van Ommen en Arriën over de grenzen in het veen tussen Den Kaat en Den Oosterhuis aan de ene kant, en de marken van Ommen en Arriën aan de andere kant.
Op 15 maart 1665 koopt hij samen met zijn broer Roelof Willems het erf Camphuis in Arriën, een leengoed van het Stift Essen in Duitsland. Zij kochten het erf van Johan Hendrik van Reede, heer tot Brandlicht, Lengerich, Langen en Wolferhorst en diens vrouw Willemina Frederica Ursula van Reede, die het erf in 1659 van haar vader had geeërfd.[xliv] Als eigenaar van dit erf is hij op 4 augustus 1669 een van de geërfden van Arriën die deelneemt aan een ‘holtspraak’ van de marke[xlv].
Op 29 juni 1665 is hij als oud diaken een van de ondertekenaars van het verzoek van de kerkeraad van Avereest aan de Ridderschap van Overijssel, om na het overlijden van Adam Lindenhovius diens zoon Gerhardus Lindenhovius tot predikant van Avereest te beroepen.[xlvi]
Jentje Willems wordt in 1675 in het register van het hoofdgeld op Den Kaat vermeld als “Hilbert ten Katen weduwe”. Haar gezin bestaat dan uit vier personen boven de 16 jaar. Ook in het register van het vuurstedengeld uit 1682 komt “de weduwe ten Katen” nog voor[xlvii].
Op 20 mei 1688 is ook Jentje Willems overleden want op die datum scheiden en delen de kinderen de erfenis van hun ouders[xlviii]. Willem Hilberts krijgt daarbij het ouderlijk goed Den Kaat en Camphuis in Arriën, de beide andere kinderen Willem Jansen Hilberts en Wolter Hilberts krijgen het erve en goed Den Huizen en een perceel hooiland “op ’t Oosterbroeck”[xlix] te Avereest, en ontvangen voorts van hun broer Willem Hilberts een bedrag van 1300 Carolus gulden.
Kinderen:
- Willem Hilberts ten Cate (volgt IIIb)
- Willem Jansen Hilberts Oshaar, geboren circa 1660, trouwt rond 1693 met Hilligje Otten, dochter van Oto Jans van de Oshaar en Geertje Alberts. Hij woonde vanaf zijn huwelijk op de Oshaar (Oshaarseweg 41) onder Echten[l], uit hem een geslacht Oshaar.
Hij zal genoemd zijn naar zijn grootvader van moederszijde die evenals zijn grootvader van vaderszijde Willem heette. Ter onderscheiding van zijn broer gebruikt hij daarom naast het gebruikelijke patroniem ‘Hilberts’ ook het patroniem ‘Jans’[li], en soms ook beide.
In 1695 verkoopt hij samen met zijn broer Wolter Hilberts het aandeel in een erf op Den Huizen dat hij van zijn ouders had geërfd aan de pastoor van Avereest Gerhardus Linderhovius[lii]. In de periode 1701-1715 is hij een van de voogden over de kinderen van zijn overleden broer Willem Hilberts ten Cate.
Is waarschijnlijk identiek aan de Willem Hilberts die in februari 1743 getuigt dat hij de molen op Den Kaat heeft gezien voordat deze is verbrand[liii], omdat andere Willem Hilbertsen uit die periode niet bekend zijn. - Wolter Hilberts ten Cate, geboren circa 1662, overleden circa 1735, trouwt circa 1691 met Hendrikje Luichies Steenbergen, dochter van Luichien Geerts Steenbergen en Hilligje Alberts Santinge. Na zijn huwelijk verhuist hij naar het Zuidwoldiger Hoogeveen waar hij vanaf 1692 wordt vermeld. Van 1701 tot 1715 een van de voogden over de kinderen van zijn overleden broer Willem Hilberts ten Cate. Zijn vrouw wordt als weduwe vermeld in Hoogeveen op 29 oktober 1737[liv] en in 1742[lv]. Stamvader van geslachten Ten Cate, Ten Kaat en Ten Caat in Hoogeveen.
Generatie III
IIIa Zwaantje Roelofs, geboren rond 1665 op Den Kaat, woont van 1670 tot 1673 bij haar moeder in Meppel, en vanaf 1673 bij haar oom Jan Willems in de Stapel. Zij trouwt rond 1693 met Egbert Hendriks, zoon van Hendrik Claas van de Pieperij. Als jongeman komt hij voor in een lijst van november 1687 van personen uit het kerspel Zuidwolde die een donatie doen ten behoeve van de zgn. waldenzen, protestantse vluchtelingen uit de Frans-Italiaanse Alpenregio[lvi]. Egbert Hendriks vestigt zich na zijn huwelijk in het ouderlijk huis van Zwaantje Roelofs op den Kaat en noemt zich sindsdien Egbert Hendriks ten Cate.
We vinden Egbert Hendriks voor het eerst op Den Kaat in 1694 als zijn erf voor de 1000e penning wordt getaxeert op 2500 gulden[lviii]. Vier jaar later op 16 juni 1698 kopen Egbert Hendriks ten Cate en zijn vrouw Zwaantje Roelofs voor “een seekere somma van penningen” 3/8 deel van het “erve en goed Ten Kaate” van Jan Pol (zie IIa), zijn vrouw Lummigje Jans, en diens kinderen Roelofje Jans, gehuwd met Derk Derksen, en Jantje Jans, gehuwd met Tomas Jonassen. Het gaat hier om het aandeel van het erf Den Kaat dat na het overlijden van Hendrikje Hendriks (IIa) vererfde op Jan Alberts Pol en de kinderen uit diens tweede huwelijk. Het resterende 5/8 deel was vererfd op Zwaantje Roelofs en haar zuster Aaltje Roelofs[lix].Op 6 mei 1702 wordt Egbert Hendriks genoemd als momber over de minderjarige kinderen van wijlen Egbert Coops van Groot Oever, hij is dan een neef van de kinderen van moederszijde[lx]. Hij blijft momber over deze kinderen tot 14 juni 1710 wanneer hij wordt bedankt voor het momberschap omdat de kinderen dan meerderjarig zijn geworden[lxi]. Om 18 februari 1719 wordt hij genoemd als oom van Geesje Alberts van den Huizen, die dan wil trouwen met Albert Hilberts van den Huizen[lxii].
In 1720 betaalt hij samen met de eigenaren van Den Westerhuis, Den Huizen en Groot Oever 40 gulden aan de landrentmeester van Salland voor de afkoop van een tijns[lxiii].
In het register van het hoofdgeld van Avereest uit 1723 wordt Egbert ten Kaate vermeld.
In februari 1724 richt Egbert Hendriks ten Cate zich tot de drost van Salland in verband met een geschil met de stad Ommen over de grensscheiding tussen Den Kaat en het grondgebied van de stad Ommen[lxiv].
Als hun zoon Roelof Egberts in 1741 trouwt met Trijntje Everts ondertekenen Egbert Hendriks en Zwaantje Roelofs beiden het huwelijkscontract[lxv]. In de volkstelling van 1748 komen ze niet meer voor, zodat beiden rond 1745 zullen zijn overleden.
In de jaren ‘90 heeft Geuchien ten Kate (1925-2007) in een afvalput bij zijn boerderij Den Kaat 2 een tweetal 18e eeuwsen schalen aangetroffen waarin op de achterzijde de initialen EH waren gekrast[lxvi]. Deze moeten hebben toebehoord aan Egbert Hendriks ten Cate, waarbij vast staat dat hij op deze boerderij woonde.
Kinderen:
- Roelof Egberts ten Cate (volgt IVa)
- Hendrik Egberts Santinge, geboren circa 1698 op Den Kaat, overleden circa 1750 op Santinge te Zuidwolde. Trouwt rond 1727 met Hendrikje Alberts Santinge, dochter van Albert Jans Santinge en Margje, geboren rond 1704 en overleden in mei of juni 1766[lxvii]. Uit dit huwelijk worden acht kinderen geboren.Hij vestigt zich na zijn huwelijk op Santinge te Zuidwolde, waar wordt hij genoemd in de periode van 1727 tot oktober 1745. Op 21 oktober 1739 wordt hij aangesteld als een van de mombers over Zeine Hendriks, zoon van wijlen Hendrik Jans en Hilligje Zeinen.[lxix] Zowel in 1732 als in 1741 is hij een van de ondertekenaars van het huwelijkscontract van zijn broers Willem Egberts en Roelof Egberts.
Op 10 november 1742 is hij een van de getuigen in een proces tussen de bewoners van Linde en Nolde over de grens tussen beide buurtschappen. Hij is dan “ruim 40 jaar oud”[lxx]. Overleden voor 26 november 1751 als zijn vrouw als weduwe op Zuidwolde wordt vermeld[lxxi].
Op 29 november 1755 worden er mombers gesteld over de zes nog minderjarige kinderen van wijlen Hendrik Egberts Santinge en zijn vrouw Hendrikje Alberts. Aangesteld worden Willem Egberts Westerhuis (IIIa.3) als hoofdmomber en Geerts Egberts (IIIa.4), Willem Tijmens en Claas Jans (Santinge) als medemombers. Bij die gelegenheid wordt er staat en inventaris opgemaakt en wordt hun tweede zoon Egbert Hendriks uitgekocht van de ouderlijke boedel[lxxii]. Hun oudste zoon Albert Hendriks blijft op Santinge wonen en is stamvader van een geslacht Santing(e)/Zanting(e). - Willem Egberts Westerhuis, geboren circa 1701 op Den Kaat, overleden na 1771, trouwt op 23 september 1725 met Roelofje Jacobs, weduwe van Geuchien Jans op Bezoen in IJhorst en dochter van Jacob Jans Schiphorst en Jentje Andries. Roelofje is geboren in de Schiphorst en gedoopt in de kerk van IJhorst op 22 maart 1685 en overleden op Bezoen in IJhorst rond 1730. Zij is eerder op 24 septemer 1707 gehuwd met Geuchien Jans, zoon van Jan Geuchies en Hilligje Willems ten Heuvel. Uit dat huwelijk worden twee dochters geboren: Jantje (1708) en Hilligje (1710).Bij het huwelijk van Willem Egberts met Roelofje Jacobs krijgt Willem Egberts van zijn ouders 12 schapen, 4 korven met bijen, een kiste en kleding. Zijn aanstaande vrouw brengt al haar goederen in het huwelijk in, met dien verstande dat de minderjarige kinderen uit hun ouderlijk goed beide 2000 gulden krijgen[lxxiii]. Uit dit huwelijk worden geen kinderen geboren.
Willem Egberts trouwt voor de tweede maal in november 1732[lxxiv] met Grietje Jans, dochter van Jan Jans Westerhuis/ten Cate en Hilligje Alberts (zie ook onder IIIb). In het huwelijkscontract[lxxv] wordt bepaald dat de ouders van de bruid “haar halve goederen” inbrengen, waarmee hun aandeel in de halve Westerhuis zal zijn bedoeld. Na dit tweede huwelijk vestigen Willem Egberts en zijn vrouw zich op Den Westerhuis, waar zij tot hun dood zullen blijven wonen. Uit dit echtpaar een nageslacht Westerhuis.
Op 30 mei 1748 koopt Willem Egberts samen met Derk Arents Westerhuis de andere helft van het erve Westerhuis van Willem Steenbergen uit De Wijk[lxxvi], waarop Hendrik Klaas en Evert Hendriks meiers zijn. Op dezelfde datum verkopen zij een stuk heideveld uit De Westerhuis aan Geuchien Warners ten Oever[lxxvii].
Als in 1751 zijn schoonvader komt te overlijden, wordt hij in zijn plaats momber over de minderjarige kinderen van de tante en oom van zijn vrouw, Matte Jans en Jan Leferts ten Huizen[lxxviii]. In 1755 is hij een van de mombers over de kinderen van zijn overleden broer Hendrik Egberts Santinge[lxxix]. Op 14 augustus is hij als ouderling medeondertekenaar van een verzoekschrift aan de Ridderschap van Overijssel om dominee Cappenberg tot predikant te benoemen[lxxx]. Willem Egberts wordt vermeld op 4 augustus 1766 als hij als borg optreedt voor Jan Geerts ten Oosterhuis en Derk Everts van den Huizen[lxxxi]. In de periode van 1758 tot 1771 is hij een van de voogden over de weeskinderen van zijn broer Roelof Egberts ten Cate.
- Geert Egberts Basuin, geboren circa 1704 op Den Kaat, trouwt op 24 april 1728 als jongeman “van den Kaeten” met Jantje Geuchies, dochter van Geuchien Jans en Roelofje Jacobs van Basuin (Bezoen) in IJhorst en stiefdochter van Geert Egberts’ broer Willem Egberts (zie IIIa3). Na zijn huwelijk trekt hij in op de boerderij Bezoen van zijn schoonfamilie in IJhorst. Op 2 december 1755 een van de mombers over de kinderen van zijn broer Hendrik Egberts[lxxxii]. Uit hen een geslacht Van Bezoen in IJhorst.
- Zwaantje Egberts[lxxxiii], geboren circa 1710 op Den Kaat, trouwt circa 1743 met Albertus Jannes van Benthem, zoon van Jannes van Benthem, schoolmeester op Zuidwolde vanaf 1739[lxxxiv]. Albertus van Benthem wordt genoemd op 20 november 1744, wanneer Janna, de dienstmeid van dominee Harens op Zuidwolde, geld en wapens van haar broodheer rooft. mr. Albertus van Benthem is daar als buurman getuige van. Janna wordt voor deze roof door de Etstoel tot de dood veroordeeld.[lxxxv] Verder komt hij als schoolmeester en koster voor in de haardstedenregisters van Zuidwolde in 1754, 1764 en 1774. Op 27 oktober 1761 is hij als oom van de kinderen van Roelof Egberts ten Cate een van de ondertekenaars van de scheiding en deling van diens goederen.
Zij krijgen tenminste drie kinderen, waarvan hun zoon Jannes Albertus van Benthem in 1780 als molenaar op Den Kaat actief is en later molenaar wordt op de Munnikenmolen in Sint Jansklooster. Hij is daar ook stamvader van een geslacht Van Benthem in de kop van Overijssel, waaronder ook de Elfstedentochtwinnaar van 1985 en 1986.
IIIb Willem Hilberts ten Cate, geboren ca. 1655 op Den Kaat, overleden tussen 1694 en 1697. huwt circa 1685 met Margje Luichies Steenbergen, dochter van Luichien Geerts Steenbergen en Hilligje Alberts Santinge van Steenbergen te Zuidwolde, geboren op Steenbergen circa 1660, en overleden in 1706 op Den Kaat.
Willem Hilberts wordt voor de eerste maal vermeld op 11 september 1680 als luitenant Jacobus Balfour verklaart dat hij is uitgekocht van de erfenis van Willem Roelofs ten Cate (I) en Willem Hilberts namens de erfgenamen en weeskinderen van Hilbert Willems stoklegging doet.[lxxxvi]
Hij wordt verder vermeld op 28 september 1685 als hij samen met Jan Geuchies leenhulde doet voor het erf Camphuis te Ariën na het overlijden van Roelof en Hilbert Willems ten Cate. Willem Hilberts doet dat dan voor zichzelf, en Jan Geuchies namens de erfgenamen van Roelof Willems ten Cate. Op 22 oktober 1685 en 5 november 1686 wordt hij dan nog genoemd als getuige[lxxxvii]. Op 20 mei 1688 erft hij het ouderlijk erf op Den Kaat en het aandeel in het erf Camphuis te Arriën van zijn ouders.
Willem Hilberts wordt voor de laatste maal vermeld in 1694 in het register van het zoutgeld en de 1000e penning te Avereest[lxxxviii]. Hij is overleden voor 2 juni 1697 want dan wordt zijn vrouw genoemd als weduwe[lxxxix]. Margje Luichies verzoekt op 9 maart 1700 samen met Tijmen Luichies (IIa2) om Herman Jansen als nieuwe hulder over het erf Camphuis Arriën aan te nemen, na het overlijden van Herman Willems als hulder[xc].
Margje Luichies hertrouwt in december 1701[xci] met Jan Jans Westerhuis, geboren circa 1675 op Den Westerhuis en zoon van Jan Derks Westerhuis en Ierreltje Willems, overleden in 1751 op Den Westerhuis. Hij trekt bij haar in en noemt zich dan Jan Jans ten Cate. Bij die gelegenheid worden tot voogden over de kinderen uit het eerste huwelijk van Margje Luichies aangesteld hun ooms van respectievelijk vaders en moederszijde: Willem Jansen Hilberts (IIb2) en Albert Luighies[xcii]. Kort daarna – op 6 juni 1702 – worden de roerende goederen getaxeerd en worden nadere onderlinge afspraken gemaakt[xciii]. Uit de taxatie blijkt dat aan roerende goederen aanwezig zijn: 148 schapen, 4 paarden, 10 koeien, 7 guste koeien, 2 kalveren, 4 varkens met 13 jonge biggen. Samen met de inboedel, gereedschap en gewassen op het land worden deze goederen getaxeerd op ƒ1391. Afgesproken wordt dat Jan Jansen en zijn vrouw ƒ700 aan de drie kinderen zullen betalen, waarmee de kinderen dus worden uitgekocht van hun aandeel in de roerende goederen van hun vader.
Op diezelfde 6 juni 1702 worden aanvullende afspraken gemaakt tussen Jan Jans, zijn vrouw en diens kinderen. Namens de kinderen treden naaste de genoemde voogden ook nog Wolter Hilberts (IIb3), oom van vaderszijde, en Vrerick Luighies, oom van moederszijde, op. Daarbij wordt onder andere afgesproken dat de kinderen nog zeven jaar, te rekenen vanaf mei 1702, bij hun ouders mogen blijven wonen. En dat ze in de laatste drie jaar van die periode 1/6 van de boekweit opbrengst zullen ontvangen. Verder zullen Jan Jans en zijn vader Jan Derks Westerhuis ƒ800,-, 12 schapen en 6 bijenkorven in brengen, waarbij Jan Jans afstand doet van de erfenis van zijn ouders.
In de jaren 1705/1706 procederen de erfgenamen van Jan Willems ten Stapel (I3) tegen Jan Jans ten Cate in verband met de erfenis van Roelof en Hilberts Willems ten Cate (I1 en I2). In het jaar 1706 overlijdt Margje Luichies, want op 18 februari van dat jaar worden voogden aangesteld over haar dochterje Margje Jans, te weten Derk Jans, oom van vaderszijde, en Vrerick Luichies, oom van moederszijde.
Op 12 juli 1714 wordt Jan Jans ten Cate genoemd als zwager van Claas Alberts van de Pieperij in verband met een financiële afrekening[xcv]. Op 30 augustus 1714 vind dan de afrekening en het ontslag van de mombers over de kinderen uit het huwelijk van Willem Hilberts ten Cate en Margje Luchies plaats “vermits de eene dogter bereits meerderjarig en de andere getrout is mitsgaders de derde sijnde de soon ook al bijna in staet is dat sijn goederen selfs kan administreren”[xcvi].Uit die afrekening blijkt dat het bezit van de kinderen bestaat uit ƒ1800,- en de helft van het erf Den Kaat, Camphuis in Arriën, een maatje bij Groot Oever en een perceel bij de Bijenberg. De voogden Willem Jans Oshaar, Wolter Hilberts, Albert Luichies Steenbergen en Frederik Steenbergen leggen rekenschap af over de inkomsten en uitgaven van de kinderen over de periode 1710-1714. Daaruit blijkt dat de kinderen inkomsten hebben ontvangen uit de verkoop van boekweit, rente van uitgezet kapitaal en huishuur van Jan Jans ten Cate. Onkosten zijn gemaakt voor zwarte schorten, blauwe rokken, stoffen rokken, bijbels, een leenbrief en een notariële akte van overdracht. Verder is in mei 1713 een bedrag van ƒ500,- meegegeven aan de Evert Alberts bruid van Hendrikje Willems (IIIb2).
In het voorjaar van 1715 is Hilbert Willems ten Cate kennelijk oud genoeg om het ouderlijk bedrijf verder voort te zetten, al is hij nog wel minderjarig. Op 2 april van dat jaar koopt hij zijn stiefouders en zijn halfzusje uit van hun aandeel in het erf Den Kaat[xcvii]. Het gaat daarbij om 5/16 deel van het erf Den Kaat, Camphuis te Arriën, een maatje te Avereest, een schepel rogge van Wijgher op Besoen en een stukje land de Bijenberg. Daarvoor betaalt Hilbert Willems ten Cate ƒ1687-10-0 aan zijn half zusje en stiefouders. Jan Jans ten Cate mag verder nog 5 eiken bomen behouden die hem al zijn aangewezen. Daaruit valt op te maken dat in 1715 Hilbert Willems ten Cate de boerderij op Den Kaat verder alleen voortzet, en dat zijn stiefouders het erf verlaten.
Jan Jans ten Cate vestigt zich dan weer op Den Westerhuis en noemt zich ook weer Jan Jans Westerhuis, hij wordt aldus vermeld in de periode 1721-1751. Hij overlijdt in 1751 want op 16 december van dat jaar wordt in plaats van de overleden Jan Jans Westerhuis een nieuwe momber aangesteld over de kinderen van Jan Leferts en Matje Jans ten Huizen[xcviii].
kinderen (uit het huwelijk van Willem Hilberts ten Cate met Margje Luichies Steenbergen):
- Jentje Willems, geboren circa 1690, overleden circa 1722[xcix]. Trouwt op 11 november 1714 te Ruinen met Willem Leferts Russchen, geboren circa 1690, overleden in december 1767[c], zoon van Lefert Leferts Russchen en Aaltje Willems uit de Russchen nabij de Oshaar. Willem Leferts Russchen hertrouwt in 1723 met Margje Karsten en in 1739 met Lutgertje Teele. Hij wordt vermeld in de Russchen bij de Oshaar in de periode 1742-1764[ci]. Hij noemt zich ook wel Oshaar, Westerman of Sandinge.
- Hendrikje Willems, geboren circa 1693, overleden na 1767. Trouwt in mei 1713 met Evert Alberts ten Huizen, geboren circa 1690, overleden tussen 1751 en 1764, zoon van Albert Derks ten Huizen. Evert Alberts treed in 1739 op als een van de mombers over de kinderen van zijn zwager Willem Leferts Russchen[cii].
Zij wonen vanaf hun huwelijk als pachters op een van de boerderijen in de buurtschap Den Huizen te Avereest dat eigendom is van de Stad Zwolle. In 1764 wordt deze boerderij in het openbaar verkocht aan kapitein Turnbull en burgemeester Golts van Zwolle, waarbij de pacht nog tot ‘Petri’ (22 februari) 1766 gecontinueerd wordt.
Hendrikje Willems doet op 1 maart 1764[ciii] afstand van haar roerende en onroerende goederen ten behoeve van haar zoon Derk Everts. Daarbij wordt bepaald dat Derk Everts zijn moeder en zijn ongehuwde broer Albert levenslang zal moeten verzorgen en een fatsoenlijke begravenis zal geven.
Derk Everts woont van 1767 tot 1774 op Den Kaat op het erf van zijn oom Hilbert Willems ten Cate. Zijn moeder Hendrikje Willems zal in haar laatste levensjaren bij hem op Den Kaat hebben gewoond. Op 30 mei 1767 vestigt hij ten behoeve van zijn moeder een hypotheek op haar bezittingen in het erf Camphuis te Arriën[civ]. - Hilbert Willems ten Cate (volgt IVb), geboren circa 1695.
kind (uit het huwelijk van Margje Luichies Steenbergen en Jan Jans Westerhuis/ten Cate):
- Margje Jans, geboren circa 1703 op Den Kaat, overleden na 21 mei 1773[cv], gehuwd met Jan Herms te Havelte, overleden voor 16 september 1770. Margje Jans wordt in 1773 genoemd als erfgenaam van haar halfbroer Hilbert Willems ten Cate, waarbij ze haar erfdeel verkoopt aan diens weduwe Lammigje Lucas Stapel.
kind (uit het huwelijk van Jan Jans Westerhuis/ten Cate en Grietje Jans Westerhuis)
- Grietje Jans, geboren op Den Kaat en gedoopt op 27 mei 1714 te Nieuwleusen. Trouwt in november 1732 met Willem Egberts Westerhuis, zoon van Egbert Hendriks ten Cate en Zwaantje Roelofs. (Zie verder onder IIIa3).
Generatie IV
IVa Roelof Egberts ten Cate, geboren op Den Kaat rond 1695, overleden circa 1747 op Den Kaat. Trouwt in 1741 (huwelijkscontract 28 oktober 1741) met Trijntje Everts uit de Weem, dochter van Evert Claas in de Weem te Avereest en Jantje Berents, geboren in de Weem circa 1720 en overleden op Den Kaat in mei 1758.
Hij wordt voor de eerste maal vermeld op 20 oktober 1720 in een resolutie van Gedeputeerde Staten van Overijssel in verband met de afkoop van een tijns van drie ‘engels’ uit Den Kaat ten behoeve van het Landrentambt van Salland[cvi]. Roelof Egberts treedt daarbij op mede namens de eigenaren van Den Westerhuis, Den Huizen en Groot Oever, waarbij deze tijns wordt afgekocht voor 40 gulden.
Roelof Egberts ten Cate trouwt in oktober 1741 met Trijntje Everts uit de Weem te Avereest. Op 28 oktober van dat jaar wordt het huwelijkscontract opgesteld.[cvii] Dit contract wordt naast het bruidspaar onder andere mede ondertekend door de ouders van de bruidegom, de moeder van de bruid en door Hendrik Egberts, Willem Egberts en Geerts Egberts broers van de bruidegom. In het contract wordt bepaald dat de ouderlijke goederen zullen worden nagelaten aan Roelof Egberts ten Cate, zowel het hofhorig leen als alle andere goederen.
In april 1743 dienst hij samen met zijn achterneef Hilbert Willems ten Cate (IVb) een verzoek in bij de Ridderschap en Steden van Overijssel om de korenmolen die in 1673 is verbrand te mogen herbouwen. Dat wordt hen toegestaan en de molen wordt iets ten zuiden van Den Kaat herbouwd[cviii].
Roelof Egberts is voor augustus 1748 overleden. In de in die maand gehouden volkstelling wordt zijn vrouw als weduwe vermeld, met twee kleine kinderen, drie knechten, een molenaar en een dienstmeid. Weduwe Trijntje Everts blijft met haar kinderen op Den Kaat wonen.
Begin 1758 dient zij samen met Hilbert Willems ten Cate (IVb) een verzoek in bij de Staten van Overijssel om de hofhorigheid van het erf Ten Kate te mogen afkopen[cix].
Kort daarna in mei 1758 komt Trijntje Everts te overlijden. Op 25 mei van dat jaar verklaren de ooms Willem Westerhuis en Claas Everts dat Trijntje Everts enige dagen geleden is overleden en worden zij aangesteld tot mombers over de kinderen. [cx] Vier dagen later maken zij een inventaris op van de op Den Kaat aanwezige goederen: “7 koeijen, 14 jonge beesten bestaande in veersen, pinken en kalveren, 3 peerden, 97 schaapen, 8 korven met beijen, 5 bedden met sijn toebehoren van dekens en lakens, peuluwen en kussens, kaste, een kiste, wagens, eegden, ploegen, potten en pannen en schotels en al wat een huijsman toebehoord. Rogge en boekweite op die solder om daar van te eeten, stroo om te streijen onder die beesten, twee golden ringen, een bibel met silveren haken en ketenen en beslagh, van schuld en te goede is dus bevonden dat er te kort of te kwaade is eenenvijftijg guldens, twintig stuivers het stuk.”[cxi]
Na het overlijden van Trijntje Everts wordt de afkoop van de hofhorigheid alnsog afgewikkeld, waarbij wordt aangetekend dat deze voor 250 gulden door Hilbert Willems en Egbert Hendriks[cxii] is afgekocht.
De mombers over de kinderen verkopen samen met Hilbert Willems ten Cate (IVb) kort na de dood van Trijntje Everts in november 1758 een stukje hooiland bij de Katingerbrug aan Wessel Jans van Nolde. Dit stuk grond wordt ‘het Molenmaatje’ genoemd en gaat van de hand voor fl. 225,-[cxiii]
kinderen:
- Zwaantje Roelofs ten Cate, geboren in 1743[cxiv] op Den Kaat, overleden circa 1780 op Klein Oever te Avereest, trouwt te Avereest op 16 december 1761 (ondertrouw 11 november 1761) met Geuchien Warners ten Oever, geboren op Lutten Oever en gedoopt op 16 januari 1735 te IJhorst, overleden circa 1801[cxv] te Avereest, zoon van Warner Geuchies en Hendrikje Harms.
Zwaantje Roelofs verloor haar beide ouders op jonge leeftijd, toen haar moeder overleed was ze ongeveer 15 jaar oud. Het is waarschijnlijk dat ze toen een aantal jaren bij haar oom en voogd Willem Egberts op den Westerhuis heeft gewoond. Het feit dat ze wees was geworden verklaard ook waarom ze op de relatief jonge leeftijd van 18 jaar al huwde.
In verband met haar voorgenomen huwelijk wordt Zwaantje Roelofs in oktober/november 1761 uitgekocht uit de boedel van haar ouders. Ze wordt met fl. 3200,- uitgekocht van het erf Den Kaat dat haar broer zal erven, en verder krijgt ze nog fl. 200,- voor haar uitzet. Deze scheiding en deling wordt opgesteld door Willem Egberts Westerhuis en Klaas Everts Weeme als voogden van Zwaantje en Egbert Roelofs, en mede ondertekend door de ooms Geert Egberts en Albartus van Benthem en Hilbert Willems ten Cate als ‘nabuur’. En omdat het weeskinderen zijn wordt de scheiding en deling tevens goedgekeurd door de Landdrost van Salland.
Zwaantje Roelofs en haar man doen samen geloofsbelijdenis in kerk van Avereest op pasen (3 april) 1768. Ze wonen op Lutten Oever en uit hun huwelijk worden negen kinderen geboren, waarvan er acht de volwassen leeftijd bereiken. Hun jongste kind wordt geboren in maart 1779 en vrij kort daarna is Zwaantje Roelofs overleden.Na het overlijden van Zwaantje Roelofs hertrouwt Geuchien Warners op 9 mei 1784 in IJhorst met Jacobje Egberts Smit, gedoopt in Koekange op 25 augustus 1754, dochter van Egbert Jans en Fennigje Berends uit Koekange. Zij overlijdt op 19 december 1823 in Meppel. Uit dit tweede huwelijk van Geuchien Warners worden nog eens vier kinderen geboren.
Geuchien Warners en Jacobje Egbers blijven gedurende hun huwelijk op Lutten Oever wonen. In verband met het tweede huwelijk van Geuchien Warners wordt op 29 januari 1785 bepaald dat ieder van de kinderen uit het eerste huwelijk uit de nalatenschap van hun moeder fl. 800,- zal ontvangen. Hun oudste zoon Warner Geuchies krijgt het recht om op de boerderij te blijven wonen en deze over te nemen. De kleren van Zwaantje Roelofs gaan naar haar dochters, en die van Geuchien Warners na zijn overlijden naar zijn zoons. Verder wordt bepaald dat Jacobje Egberts de kinderen van Geuchien Warners aanneemt als haar eigen kinderen[cxvi]. Na de dood van haar man wordt op 11 mei 1802 een overeenkomst gesloten over de erfenis van Geuchien Warners[cxvii]. Bepaald wordt dat Jacobje Egberts, Warner Geuchies als oudste zoon en de voogden van de jongste zoon Geuchien Geuchies het beheer over het erf ‘Lutteken Oever’ krijgen. Alle kinderen ontvangen een geldbedrag en Jacobje Egberts mag op het plaatsje het Westerholt gaan wonen[cxviii]. De laatste jaren van haar leven woont Jacobje Egberts in de Oosterboer onder Meppel waar ze in 1823 overlijdt. - Egbert Roelofs ten Cate (volgt V)
IVb Hilbert Willems ten Cate, geboren circa 1695 op Den Kaat, overleden op Den Kaat in de zomer van 1770[cxix]. Voor de eerste maal gehuwd circa 1720 met zijn nicht Hendrikje Alberts Steenbergen, dochter van Albert Luichies Steenbergen van Zuidwolde, geboren op Steenbergen circa 1695, overleden op Den Kaat circa 1745.
Voor de tweede maal gehuwd circa 1750 met Lammigje Lucas Stapel, dochter van Lucas Teelen Stapel en Fijchje Warners van de boerderij ’t Ende in de Stapel onder De Wijk, geboren circa 1720 overleden in 1782.
Hilbert Willems verliest al op jonge leeftijd zijn vader, zijn moeder hertrouwt als hij een jaar of zes is, maar komt enkele jaren later ook te overlijden. Hilbert Willems wordt daarna opgevoed door zijn stiefvader en -moeder die bij hem en zijn (half)zusters op Den Kaat wonen. In april 1715 neemt hij de aandelen van zijn stiefvader, -moeder en halfzusje in de ouderlijke boedel over voor 1687 gulden en 10 stuivers, te betalen in een aantal termijnen waarvan de laatste in mei 1720. OP 19 mei 1721 worden deze goederen overgedragen aan Hilbert Willems ten Cate, die inmiddels meerderjarig is geworden en is gehuwd Hendrikje Alberts[cxx].
Op diezelfde dag maakt het echtpaar Hilbert Willems tem Cate en Hendrikje Alberts een testament op. Hendrikje Alberts wordt daarbij geassisteert door haar oom Frederik Luichies Steenbergen van het Hoogeveen.
We treffen Hendrikje Alberts in 1740 nog aan bij de koop van een perceel op Groot Oever. Op 31 mei van dat jaar koopt zij met haar man en samen met Lucas Teelen in de Stapel en diens vrouw Fijchje Warners dit perceel hooiland voor fl. 1250,- van Jan Everts van Groot Oever[cxxi]. Lucas Teelen die woonde op ’t Ende in de Stapel was een halfoom van Hendrikje Alberts.
Een andere oom van haar, Lucas Alberts Steenbergen, overleed rond 1740. In de rekeningen die de voogden over zijn kinderen opmaken komen we Hendrikje Alberts tweemaal tegen. Op 5 mei 1742[cxxii] geeft “onze suster van den Kaete” anderhalve gulden aan de kinderen. En twee dagen later kopen de voogden “een boek met silveren haken en 1 paar sulveren gaspels van onze suster Hendrykien van den Kate voor de pupille Hendrijkijn fl. 14,-“. Haar zilveren bijbel gaat dus over naar haar gelijknamige nichtje Hendrikje Lucas Steenbergen. Men weet elkaar ook zakelijk te vinden, want op 3 november 1743 verkoopt Hilbert Willems ten Cate voor 7 gulden een drietal schapen aan de minderjarige kinderen.
Hendrikje Alberts overlijdt voor augustus 1748, want in de in die maand opgestelde volkstelling wordt haar man aangeduid als weduwnaar. Zij hadden geen kinderen en dus zijn haar broers, zusters en de kinderen van haar overleden broer erfgenaam. In de reeds genoemde rekeningen van de voogden van Lucas Alberts Steenbergen is het aandeel dat zij ontvangen uit de nalatenschap genoteerd: “Hebbe ik ontfangen haar part van Hilbert van den Kate ter somma fl. 125,-“.[cxxiii]
In de kerk van Oud-Avereest bevindt zich een 12-armige koperen kroonluchter die is geschonken door Hilbert Willems ten Cate en zijn vrouw Hendrikje Alberts. Deze kroon bevat de inscriptie: *HILBERT WILLEMS·EN HENDRIEKJEN ALBERS TEN KAATE·GEVEN DE KROON* De kroonluchter is niet gedateerd, maar moet – gelet op de huwelijks- en overlijdensdatum van Hendrikje Alberts – uit de periode 1720-1745 dateren.
Hilbert Willems verwierf uit de nalatenschap van zijn ouders niet alleen een van de beide boerderijen op Den Kaat, maar ook de helft van het erve Camphuis op Arriën en het daarbij behorende aandeel in de gemeenschapelijke markegronden van Arriën. Op 11 februari 1719 wordt hij nog beleend met een half waardeel in die marke dat oorspronkelijk bij het erf Richerdink had behoort[cxxiv].
Ondanks het feit dat Hilbert Willems gerechtigd is in de marke van Arriën, zijn er in de jaren 1719-1725 voortdurende grensgeschillen tussen de markegenoten van Arriën en de eigenaren van Den Kaat over de grenzen in het veen[cxxv].
In 1728 is Hilbert Willems een van de getuigen die verklaart dat hij van zijn ouders en in het algemeen heeft horen zeggen dat de brug over de Reest bij Den Kaat 48 jaar geleden door timmerlieden onder leiding van mr. Mouwe[cxxvii] uit Meppel is gebouwd. En dat de kosten destijds half om half door de provincies Drenthe en Overijssel zijn gedragen[cxxviii].In het kohier van het hoofdgeld van november 1723 komt Hilbert ten Cate voor met 5½ personen en nog twee personen “bij Hilbert in de kamer”.[cxxix] In de volkstelling van augustus 1748 vinden we wie er bij hem op de boerderij woonden: ’t Erve ten Caten, Hilbert ten Caten wedewenaar, 2 knegten Willem Everts en Claas Egberts, 2 maagden Lubbegien Everts en Janniggie Hendriks, 1 scheeper Harmanus Hendriks.
Wat opvalt dat een neef en een nicht van hem, namelijk Willem Everts en Lubbegien Everts – kinderen van Hilberts zuster Hendrikje Willems op den Huizen – op de boerderij als knecht en meid inwonen. Zij moeten dan ongeveer 28 en 22 jaar oud zijn.
Enkele jaren eerder in 1739 treedt hij op als voogd over de kinderen van zijn overleden zuster Jentje Willems ten Cate gehuwd met Willem Leferts in de Russchen onder Koekange[cxxx]. Zijn zwager Evert Alberts van den Huizen gehuwd met zijn zuster Hendrikje Willems was een van de andere voogden.
In het voorjaar van 1743 verzoekt hij de Staten van Overijssel om samen met zijn neef Roelof Egberts ten Cate een molen te mogen bouwen op Den Kaat. Dit als vervanging van de molen die eigendom was van hun grootouders en in 1673 is verbrand[cxxxi]. Dit verzoek werd toegewezen en zij bouwden een nieuwe korenmolen enkele honderden meters ten zuiden van Den Kaat.
In een aantal belastingregisters zoals die van 1748 (volkstelling), 1757 (vuurstedengeld)[cxxxii] en in 1768[cxxxiii] wordt Hilbert Willems ten Cate genoemd ‘setter’. Een belastingontvanger wiens taak het was om tegen een vergoeding de belastingen te innen.
Rond 1750 hertrouwt Hilbert Willems ten Cate met Lammigje Lucas van ’t Ende. Het precieze huwelijksjaar is niet bekend, maar moet gelegen hebben tussen augustus 1748 en maart 1757[cxxxiv]. Het moet het echtpaar in die jaren financieel voor de wind zijn gegaan. Na de bouw van een korenmolen rond 1743 – toch een flinke investering – was Hilbert Willems in 1753 in staat om 200 gulden te lenen aan Hendrik Harms en Jan Jans in de Stapel[cxxxv]. En samen met zijn vrouw leende hij in de periode 1758-1766 maar liefst 1800 gulden uit aan Ernst Allers, herbergier in de Stapel[cxxxvi].
In 1758/1759 is hij samen met (de erfgenamen van) Trijntje Everts – eigenaar van de andere boerderij op Den Kaat – in staat om de hofhorigheid van het erve Ten Kate af te kopen. Daarvoor betaalden ze een bedrag van fl. 250,- aan de landrentmeester van Salland[cxxxvii]. In datzelfde jaar verkopen zij voor fl. 225,- een stukje hooiland aan de Drentse zijde van de Katingerbrug aan zijn aangehuwde neef Wessel Jans van Nolde[cxxxviii].
In 1759 is hij tot een vrij grote aankoop in staat, want in dat jaar koopt hij samen met zijn zwager Teele Lucas van den Hoek het erve Groot Marsink “met zijn opstaande getimmertens, houtgewassen, hoge en lage landerijen, regt en geregtigheid en dependentien, gelegen in het Carspel van Ommen, boerschap Beerse”.[cxxxix] Ook na deze aankoop beschikt hij over voldoende liquide middelen, want hij verstrekt op 5 april 1762 nog een lening van 600 gulden tegen 2½% rente aan Derk Klein Marsink en Jan Derks te Ommen, die daarbij hypotheek verstrekken over hun erf Klein Marsink onder Beerse.[cxl] En op 30 april 1764 een lening van 300 gulden aan Roelof Jansen en diens vrouw Geertje Gerrits in Ommen, waarbij een stuk zaailand ‘het swarre land’ in de Beerser Esch tot onderpand wordt gesteld.[cxli].
In september en oktober 1764 wordt er in het ‘stads wijnhuis’ te Zwolle een veiling gehouden van een drietal erven die in eigendom zijn van de Stad Zwolle. Het gaat om een erf op Den Huizen waar Hendrikje Willems ten Cate – zuster van Hilbert Willems en weduwe van Evert Alberts ten Huizen – op woont, en van een tweetal erven op Den Oosterhuis. Derk Everts, zoon van Evert Alberts, doet een poging om het erf op Den Huizen te bemachtigen maar biedt met 10.525 gulden uiteindelijk te weinig. Daarna doet Hilbert Willems ten Cate een bod van 8300 gulden op een van de erven op Den Oosterhuis maar ook dat is niet genoeg. Hetzelfde geldt voor zijn zwager Teele Lucas die 8000 gulden biedt op het andere erf Den Oosterhuis. Uiteindelijk komen alle drie de erven voor een totaal bedrag van 45.600 gulden in handen van kapitein Turnbull en burgemeester Golts van Zwolle.
Daarmee komen Hendrikje Willems en diens zoon Derk Everts in de problemen want zij moeten het erf Den Huizen dat door hen wordt gepacht voor 22 februari 1766 verlaten. Dat Hilbert Willems en zijn zuster een nauwe band hadden blijkt al uit het feit dat hij haar assisteerde bij een boedelscheiding met haar kinderen[cxlii]. Maar nu zij en haar kinderen zonder boerderij zitten gaat zijn hulp verder. Hij bouwt een keuterboerderijtje op Den Kaat (huidig adres Den Kaat 6) en gaat daar met zijn vrouw wonen. De boerderij Den Kaat 4 verhuurt hij vanaf dat moment aan zijn neef Derk Everts die daar met zijn moeder Hendrikje Willems en broer Albert Everts komt wonen. Derk Everts trouwt een jaar later in juni 1767 met Margje Jans van de Inberg en samen krijgen ze in de periode 1768-1774 vier kinderen die op Den Kaat worden geboren.
Op 15 april 1767 stellen Hilbert Willems ten Cate en Hermen Teele zich borg voor de weduwe Roelof Bennink uit Beerse die in betalingsproblemen is geraakt. Zij is nog 100 gulden aan achterstallige landhuur aan hen schuldig die ze op Martini (1 maart) had moeten betalen. Deze huur moet ze samen met nog eens 75 gulden op Jacobi (25 juli) aan Hilbert Willems en Hermen Teele betalen. Tot zekerstelling moet de weduwe Bennink 6 mud land ter beschikking van de verhuurders laten liggen[cxliii]. Op 18 maart 1768 wordt Hilbert Willems ten Cate benoemd tot ‘zetter’ – collecteur van de belastingen – van Avereest.[cxliv]
Ook een andere schuldenaar van Hilbert Willems komt in betalingsproblemen. Daarom sluit hij op 23 juni 1769 een overeenkomst (‘akte van verwin’) met Derk Willems in de Lindemars op de Horst te Den Ham en diens vrouw Geese Gerrits, waarbij diens goederen ter beschikkig van Hilbert Willems ten Cate worden gesteld om daarop een schuld van 66 gulden te kunnen verhalen[cxlv].
Hilbert Willems ten Cate en zijn vrouw kopen op 26 september 1767 een perceel groenland ‘Den Oord’ onder Den Huizen van de P.T. Golds, burgemeester van Zwolle, en kapitein W.L. Turnebull en diens vrouw. Zij kochten een van de erven op Den Huizen in 1764 van de Stad Zwolle.[cxlvi]
Hilbert Willems ten Cate komt te overlijden in de zomer van 1770. Zijn erfenis gaat naar (de kinderen) van zijn beide zusters en halfzuster. Het is een omvangrijke erfenis waarvan de onroerende goederen bestaan uit een erf op Den Kaat met alle bijbehorende landerijen, de halve molen van Den Kaat, de erven Camphuis in Arriën en Groot Marsink in Beerze en een perceel hooiland bij Den Huizen.
Camphuis en Groot Marsink zijn leengoederen dus daarom is een belening van de erfgenamen nodig. Voor Camphuis gebeurt dat op 15 juni 1771 door de ambtman van het Stift Essen die Derk Everts, oomzegger van de overledene, beleent[cxlvii] .Groot Marsink is een Overijssels leen waarmee op 23 maart 1774 Wessel Jans van Nolde, vrouw van Arentje Everts oomzegster van Hilbert Willems, wordt beleend.[cxlviii]
Na het overlijden van haar man woont Lammigje Lucas nog een aantal jaren als weduwe op Den Kaat. In 1772 wordt het stuk land ‘den Oord’ dat ze samen met haar man in 1767 kocht aan haar overgedragen. En in 1775 verklaart ze dat de in 1764 door Roelof Jans aangegane lening is afgelost.
Op 24 augustus 1772 sluit Lammigje Lucas een overeenkomst met Margje Jans, de halfzuster van haar overleden man, waarbij ze diens aandeel in de erfenis van Hilbert Willems afkoopt. Een jaar later op 21 mei 1773 vind de overdracht van dit erfdeel plaats[cxlix]. Daarmee komt haar aandeel in de onroerende goederen op twee derde.
Lammigje Lucas overlijdt in de zomer van 1782 want op 8 juli van dat jaar doen haar erfgenamen aangifte voor de 50ste penning. De onroerende goederen uit haar erfenis bestaan uit 2/3 van: het erve Ten Cate, de halve korenmolen, vier dagwerk hooiland, het erve Groot Marsink in Beerse en nog een vierde van het Erve Camphuis in Arriën[cl].
In de periode daarop wordt haar erfenis in delen verkocht. Al op 13 juli 1782 koopt Egbert Roelofs ten Kate (V) het erf op Den Kaat voor een bedrag van fl. 9400,-, en wordt daarmee eigenaar van de beide erven op Den Kaat[cli]. In april 1783 koopt Jan Pouwels van de Eemten het halve erf Groot Marsink voor fl. 1785,-[clii]. Het perceel van vier dagwerk hooiland, ‘den Oord’ genaamd, wordt op 9 juni 1784 overgedragen aan Wessel Jans Nolde[cliii]. Het halve erve Camphuis wordt in juni 1784 gekocht door Lucas Alberts Steenbergen te Zuidwolde voor een bedrag van fl. 936[cliv].
V Egbert Roelofs ten Cate, geboren op Den Kaat op 14 december 1746[clv], overleden aldaar op 23 januari 1828. Huwt op in november 1768[clvi] te Avereest met Hilligje Warners ten Oever, dochter van Warner Geuchies en Hilligje Harms, geboren op 8 januari 1747 op Lutten Oever en overleden op Den Kaat op 24 december 1828.
We zagen hiervoor dat Egbert Roelofs ten Cate al op de leeftijd van één jaar zijn vader verloor, en zijn moeder overleed toen hij elf jaar oud was. Na het overlijden van zijn moeder wonen hij en zijn zuster waarschijnlijk enkele jaren bij hun oom Willem Egberts Westerhuis die tevens hoofdmomber was. Bij het huwelijk van zijn zuster in 1761 vind een boedelscheiding plaats waarbij wordt bepaald dat Egert Roelofs de ouderlijke boerderij met alle toebehoren zal krijgen. In 1765 wordt Egbert Roelofs – hij is dan achtien jaar oud – vermeld met zes personen op zijn ouderlijke boerderij[clvii]. Hij is dan nog niet getrouwd en hij zal de boerderij dan draaiende houden met hulp van enkele knechten en meiden.
Hij trouwt in november 1768 met zijn schoonzuster Hilligje Warners. Als huwelijksgift koopt hij voor zijn bruid in Meppel een goud ketting met een waarde van 113 gulden. Samen doen ze geloofsbelijdenis in de kerk van Avereest met pasen 1769.
Op 1 mei 1771 verklaart Egbert Roelofs meerderjarig te zijn en het optreden van zijn beide ooms Claas Everts en Willem Westerhuis als mombers goed te keuren[clviii].
Na het overlijden van zijn verre neef en buurman Hilbert Willems ten Cate en diens vrouw koopt hij op 8 juli 1782 het halve erf ten Kate met de halve korenmolen van Den Kaat voor een bedrag van 9400 gulden[clix]. Daarmee komt de buurtschap Den Kaat bestaande uit twee boerderijen, een keuterijtje en de korenmolen weer in één hand. Egbert Roelofs ten Cate blijft zelf wonen op zijn ouderlijke woning, en de naastgelegen boerderij en het keuterijtje worden door hem verhuurd aan enkele pachters. Als zijn kinderen ouder worden verhuurt hij vanaf 1 januari 1798 deze naastgelegen boerderij aan zijn zoon Warner Egberts ten Cate en de korenmolen aan zoon Roelof Egberts ten Cate[clx].
Egbert Roelofs ten Cate treedt op 29 januari 1785 op als een van de voogden over de acht minderjarige kinderen van zijn enkele jaren daarvoor overleden zuster Zwaantje Roelofs op Lutten Oever[clxi]. Zeventien jaar later op 11 mei 1802 is hij nog voogd over het jongste kind van zijn zuster dat dan inmiddels bijna meerderjarig is[clxii]. Drie jaar later op 18 februari 1805 wordt hij aangesteld als voogd over de vier minderjarige kinderen van zijn in het jaar 1800 overleden zwager Geuchien Warners uit diens tweede huwelijk[clxiii].
Bestuurlijk is Egbert Roelofs ten Cate in 1795 actief als provisioneel representant van Overijssel. En in 1803, 1811, 1817 en 1818 wordt hij vermeld als ouderling van de kerk van Avereest[clxiv].
Op woensdag 27 november 1805 wordt er tussen Egbert Roelofs ten Cate en zijn vrouw en hun kinderen een contract opgesteld waarin de ouderlijke boedel deels wordt verdeeld. De totale waarde van de beide erven op Den Kaat inclusief het keuterhuisje bedraagt 18.000 gulden. Het aandeel van ieder van de zes kinderen bedraagt daarmee dus 3000 gulden.
Afgesproken wordt dat Werner Egberts ten Cate het erf Den Kaat 4 verkrijgt voor een bedrag van 7000 gulden dat hij moet uitkeren aan zijn broers en zussen. Roelof Egberts ten Cate blijft bij zijn ouders op de boerderij Den Kaat 2 wonen en krijgt die na hun dood samen met het keuterhuisje (Den Kaat 6) in eigendom. Hun broers en zussen krijgen vanaf het moment dat ze de leeftijd van 25 jaar hebben bereikt of bij hun huwelijk een bedrag van 2000 gulden. Op het contract staan de kwitanties voor deze betalingen vermeld over de periode 1806-1814. Tevens is bepaald dat Roelof Egberts ten Cate na het overlijden van zijn ouders ieder van zijn broers en zussen nog een bedrag van 1000 gulden moet uitkeren.
In datzelfde jaar werd door Egbert Roelofs de boerderij Den Kaat 2 verbouwd. Een aantal muurankers in de voor- en achtermeur getuigen daar nog van.
We kennen de samenstelling van het gezin van Egbert Roelofs ten Cate op de boerderij Den Kaat 2 in 1811[clxv]. Het onderstaande schema bevat achtereenvolgens de naam, het beroep, de leeftijd, de geboortedatum en woonplaats van de ouders.
Op de boerderij wonen dus Egbert Roelofs ten Cate, zijn vrouw, zoon, schoonzoon en kleinzoon. En verder twee knechten, drie meiden, een mulder (molenaar) en een scheper. Femmigje Geuchjes is overigens zijn nichtje, dochter van zijn overleden zwager Geuchien Warners van Klein Oever.
Caaten (ten) | Egbert | landbouwer | 65 | 14-12-1746 | Avereest | |
Warners | Hilligje | 64 | 8-1-1747 | Avereest | ||
Egberts | Roelofs | 40 | 16-6-1771 | Avereest | ||
Jans | Geertje | 21 | 11-11-1790 | Zuidwolde | ||
Roelofs | Egbert | 2 | 25-12-1809 | Avereest | ||
Berends | Jan | 20 | 8-11-1791 | Hogeveen | ||
Geugjes | Femmigjen | 15 | 3-8-1796 | Avereest | ||
Frederiks | Albert | 30 | 10-11-1781 | Almeloo | ||
Stork | Harmen | mulder | 27 | 8-11-1784 | Latbergen in het Pruisische | |
Klaas | Fennigje | meid | 22 | 13-12-1789 | Hogeveen | |
Wiegers | Aaltje | 23 | 1-6-1788 | Avereest | ||
Woeskamp | Mannes | scheper[clxvi] | 61 | 1-7-1750 | bij den Ham |
Egbert Roelofs ten Cate en zijn vrouw Hilligje Warners overlijden beiden op Den Kaat in het jaar 1828. Egbert Roelofs op 23 januari en zijn vrouw op kerstavond 24 december.
Kinderen:
De kinderen van Egbert Roelofs ten Cate schrijven hun naam aanvankelijk als ‘ten Cate’, vanaf circa 1820 wordt de schrijfwijze ‘ten Kate’ steeds meer gebruikt. Vanaf de tweede helft van de 19e eeuw wordt uitsluitend nog de naam ‘ten Kate’ gehanteerd. In deze genealogie wordt daarbij aangesloten.
- Trijntje Egberts ten Cate, gedoopt te Avereest op 26 november 1769, overleden op Den Kaat circa 1779[clxviii].
- Roelof Egberts ten Cate, geboren op Den Kaat en gedoopt te Avereest 16 juni 1771, overleden op Den Kaat 6 december 1830. Uit hem nageslacht Ten Kate (volgt VIa).
- Warner Egberts ten Cate (ook: Werner Egberts ten Cate), geboren op Den Kaat op 4 december 1773[clxix] en gedoopt te Avereest op 26 december 1773, overleden op Den Kaat op 22 december 1858. Uit hem nageslacht Ten Kate (volgt VIb).
- Evert Egberts ten Cate, gedoopt te Avereest op 7 januari 1776, ongehuwd overleden op Den Kaat circa 1795. Zijn overlijden blijkt uit dokterskwitanties en een rouwbrief die worden beschreven in het Erve en Goed ten Kate. Uit de rouwbrief van ds. Ter Poorten blijkt dat hij is overleden na Jan Alberts van der Haar die overleed tussen 1791 en 1795. Dat hij als (jong) volwassene en niet als jong kind is overleden blijkt ook uit de passage uit de brief: “…. toen hij niet spreeken konde, nog blijken hadt gegeven van zijn Christelijk bestaan en werksaamheid”.
- Hendrikje Egberts ten Cate, geboren op Den Kaat en gedoopt te Avereest op 28 mei 1778, overleden op Steenbergen te Zuidwolde 16 april 1860. Trouwt op 18 mei 1798 in Avereest met Roelof Arends Steenbergen, zoon van Arend Roelofs Steenbergen en Jentje Alberts Wemmenhove, geboren op Steenbergen 18 december 1771 en overleden aldaar 28 juli 1848.
Hendrikje Egberts verhuist na haar huwelijk naar de ouderlijke boerderij van haar man op Steenbergen. Daar worden negen kinderen geboren, waarvan er zes de volwassen leeftijd bereiken. Uit hen nageslacht Steenbergen. - Trijntje Egberts ten Cate, geboren op Den Kaat en gedoopt te Avereest op 17 december 1780, overleden op Steenbergen te Zuidwolde 13 januari 1848. Trouwt op 30 november 1805[clxx]. met Albert Jans Steenbergen, zoon van Jan Alberts Steenbergen en Geertje Alberts Drogt, geboren op Steenbergen 31 december 1787 en overleden aldaar 11 april 1855.
Na haar huwelijk vertrekt ze naar de boerderij van haar man op Steenbergen, en woont dan op korte afstand van haar zuster Hendrikje. In het lidmatenboek van Avereest wordt aangetekend dat ze op 14 september 1806 met attestatie naar Zuidwolde vertrekt. Haar huwelijk blijft kinderloos. - Geuchien Egberts ten Cate, geboren op Den Kaat en gedoopt te Avereest 14 maart 1784, overleden op Steenbergen te Zuidwolde op 5 december 1853. Uit hem nageslacht ten Kate (volgt VIc).
- Zwaantje Egberts ten Cate, geboren op Den Kaat en gedoopt te Avereest op 4 maart 1789, overleden op Ter Haar in de IJhorst 28 juli 1868. Trouwt op 17 juni 1810 (civiel Ommen 25 mei 1810) met Jan Jans ter Haar, zoon van Jan Jans ter Haar en Klaasje Wolters Middeveld, geboren op het erf Ter Haar in de IJhorst op 25 augustus 1777 en gedoopt in IJhorst op 31 augustus 1777, overleden op Ter Haar in IJhorst 19 oktober 1841.
Zwaantje doet geloofsbelijdenis in de kerk van Avereest op 26 maart 1809 en vertrekt na haar huwelijk naar het ouderlijk erf van haar man in IJhorst (attestatie naar IJhorst 23 december 1810). Met hem krijgt ze in IJhorst zeven kinderen, waaruit nageslacht Ter Haar.
Noten:
[i] Schattingsregister van Salland, origineel in Stadsarchief Deventer toegang 690, Stad Deventer, inv. nr. 475a.
[ii] Schattingsregister van Salland, origineel in Stadsarchief Deventer toegang 690, Stad Deventer, inv. nr. 475a en 475b.
[iii] Ordelen van de Etstoel van Drenthe 1399-1447, no. 1714 en 1787.
[iv] Schattingsregister van Salland, origineel in Stadsarchief Deventer toegang 690, Stad Deventer, inv. nr. 475a.
[v] Schattingsregister van Salland, origineel in Stadsarchief Deventer toegang 690, Stad Deventer, inv. nr. 475a en 475c.
[vi] Schattingsregister van Salland, origineel in Stadsarchief Deventer toegang 690, Stad Deventer, inv. nr. 475d. Ook uitgegeven in druk: A.J. Mensema, Schattingsregister van Salland, blz. 148.
[vii] Drents Archief (DA), Goorspraken van Drenthe 1572-1577, fol. 96v.
[viii] DA, Familiearchief Ten Heuvel, inv.nr. 135.
[ix] In de grondschatting van 1654 blijken schulte Lucas Steenbergen, Anne Warners weduwe Willem Hilberts Steenbergen, Roelof Steenbergen en Arend Roelofs Steenbergen een mandelig kwart aandeel in een drietal hoeven te hebben, met een waarde van 6400 gulden.
[x] DA, Archief van het Huis Echten, inv.no. 684, brief van G. Tebbetman, predikant op Koekange aan de Heer van Echten, 24 augustus 1622.
[xi] DA, Etstoel, deel 6, blz. 130.
[xii] Een uitvoerige analyse van deze kwestie in Albert Metselaar, “Geschiedenis van het Hoogeveen”, deel 2, Hoogeveen 2011.
[xiii] Drents Archief (DA), Familiearchief Ten Heuvel, inv.nr. 135. Willem Roelofs wordt in deze akte niet als Ten Cate aangeduid. Dat het toch om hem moet gaan blijkt uit het feit dat zijn zoon Hilbert Willems ten Cate in 1655 optreedt als momber over de onmondige kinderen van Willem Hilberts Steenbergen en Anna Warners. Verder sluit de naam van zijn vrouw Aaltje aan bij de vernoeming van twee kleindochters.
[xiv] Historisch Centrum Overijssel (HCO), Ridderschap en Steden de Staten van Overijssel, toegang 3. Rentambt van de pastorie- en vicariegoederen in Salland. Register van verpachtingen 1612-1809, inv. nr. 3189.
[xv] HCO, Archieven van de marken, Markeboek van Arriën, inv.nr. 29, blz. 30.
[xvi] HCO, Archieven van de marken, Markeboek van Arriën, inv. nr. 29, blz. 32 verso.
[xvii] HCO, Resoluties van Ridderschap en Steden van Overijssel. Zie voor meer informatie over de molens van Den Kaat het hoofdstuk over dit onderwerp.
[xviii] DA, Grondschatting De Wijk en Meppel 1642, 1646, 1647 en 1654.
[xix] DA, Schultegericht van De Wijk, 11 september 1680. Betreft een proces tussen Luitenant Jacobus Balvoort, weduwnaar van Vrougje Hendriks ten Cate, dochter van Hendrik Wolters, en de erfgenamen van Roelof en Hilbert Willems ten Cate. Hendrik Wolters, zoon van Wolter Willems uit de Oosterboer, trouwt op 8 januari 1654 in Meppel met Jantje Hendriks, en zal bij zijn huwelijk uitgekocht zijn. De familierelatie tussen Hendrik Wolters en Willem Roelofs ten Cate is niet duidelijk.
[xx] Op 27 augustus 1646 wordt er een Jan Willems in de Stapel genoemd, die als 26-jarige getuige optreedt bij het vaststellen van de grondschatting in De Stapel, maar daarbij gaat het waarschijnlijk om een andere Jan Willems. Anders zouden Jan Willems en zijn broers namelijk in de periode 1615-1620 zijn geboren, en is Jan Willems rondom 1645 gehuwd. Dat lijkt dan af te wijken van de periode waarin zijn broers trouwen, en sluit ook niet goed aan bij de huwelijksdata van zijn kinderen (ca. 1689, 1700 en 1704). Zo beschouwd is het meer waarschijnlijk dat Jan Willems rondom 1665 huwde en naar De Stapel kwam, zijn geboortejaar en die van zijn broers liggen daarmee naar schatting in de periode 1630-1640.
De in 1646 genoemde Jan Willems wordt ook in 1642 en 1654 in De Stapel genoemd en is naar alle waarschijnlijkheid de vader van Egbertje Jans. Hij is dan geboren in 1620 en Egbertje Jans rond 1645.
[xxi] Historisch Centrum Overijssel, Statenarchief 1016, Ridderschap van Overijssel, 29 juni 1665.
[xxii] Drents Archief, Schultegerecht van Koekange en De Wijk, toegang 0102, inv.nr. 68, blz. 12.
[xxiii] Drents Archief, Schultegerecht van Koekange en De Wijk, toegang 0102, inv.nr. 68, blz. 15.
[xxiv] Etstoel, deel. 22, blz.351.
[xxv] DA, Schultegericht van De Wijk, toegang 168.1, blz. 70
[xxvi] HCO, Rechterlijk Archief van Ommen en Den Ham, deel 43, blz. 54-62. Het proces start op 19 februari 1702 en wordt circa 15 maal uitgesteld om uiteindelijk op 18 februari 1706 te worden gesloten.
[xxvii] HCO, Hoge Bank en Klaring, proces. nr. 5434, uitspraak op 25 november 1706.
[xxviii] Drents Archief, Schultegerecht van De Wijk.
[xxix] Historisch Centrum Overijssel, Rechterlijk Archief van Ommen en Den Ham. Contentieuse zaken, deel 37.
[xxx] Drents Archief, Archief Ten Heuvel, Toegangsnummer 0311 , inv. nrs. 3.
[xxxi] Rechterlijk archief Ommen en Den Ham, deel 37, 14 januari 1684.
[xxxii] HCO, Leenregister van de ambtman van het stift Essen, deel 8, blz. 72.
[xxxiii] Historisch Centrum Overijssel, Statenarchief 1016, Ridderschap van Overijssel, 29 juni 1665.
[xxxiv] Zie Geschiedenis van Meppel, M.A.W. Gerding e.a., blz. 104, waaruit blijkt dat in de maanden juni tot december 1666 het sterftepercentage im Meppel hoog is als gevolg van de pest. Zie ook Nationaal Archief, 1.01.05, Staten Generaal, vervolg bijlagen bij de resoluties, inv. nr. 9179, waarin veldmaarschalk Wirtz melding maakt van een compagnie die op 28 mei 1668 in Hardenberg aankomt vanuit Steenwijk, en waar de pest onder de compagnie heerst.
[xxxv] DA, Etstoel, deel 22, blz. 351, 6 juni 1676.
[xxxvi] DA, Etstoel, deel 25, blz. 85, 17 juni 1679.
[xxxvii] DA, Collaterale succesie (www.drenlias.nl)
[xxxviii] Boerderijenboek Koekange, erf 29, Dorpsstraat 52.
[xxxix] Omdat Roelof Willems samen met zijn broer Hilbert Willems eigenaar was van Camphuis is het aandeel hier de helft van 3/8 = 3/16.
[xl] HCO, Rechterlijk Archief van Ommen en den Ham, Contentieuze zaken, toegang 69.1, deel 43, Getuigenverklaring van Berent Jans, 60 jaar oud, en Albert Derxen, bijna 50 jaar oud, die op 9 december 1705 verklaren dat wijlen Hilbert Willems ten Cate is komen te overlijden in “den jaare 1672 in den herfst”.
[xli] HCO, Rechterlijk Archief van Ommen en Den Ham, deel 2, blz. 75-76.
[xlii] DA, Etstoel, deel 15, blz. 451-452.
[xliii] DA, Archief ten Heuvel, inv. nr. 116.
[xliv] HCO, Leenregister van de ambtman van het Stift Essen, Archief van het Stift Essen, blz. 72. Het gaat hier om het erf op het huidige adres Arriërveldsweg 4, Arriën.
[xlv] HCO, Toegang 157 Marken in Overijssel, inv. nr. 29, Markeboek van Arriën blz. 51vo.
[xlvi] Historisch Centrum Overijssel, Statenarchief 1016, Ridderschap van Overijssel, 29 juni 1665.
[xlvii] HCO, Register van het vuurstedengeld, Statenarchief, inv. nr. 2575.
[xlviii] HCO, Rechterlijk archief van Ommen en Den Ham, deel 2, blz. 75-76.
[xlix] Het moet hier om hetzelfde perceel gaan als in bezit is geweest van Willem Roelofs ten Cate en in de grondschattingen van 1646/47 wordt aangeduid als Stapelinger Oosterbroek onder Koekange.
[l] R. van Mulligen, Boerderijenwerkgroep De Wijk/Koekange, De boerderijen van Koekange, blz. 442. Volgens dit boek wordt Willem Jansen Hilberts op de Oshaar vermeld in de jaren 1705, 1709 en 1714.
[li] Het patroniem ‘Jans’ kan een verwijzing naar zijn moeder Jentje of Jantje zijn, maar meer waarschijnlijk is dat zijn grootvader van moederszijde Willem Jans heette.
[lii] HCO, Rechterlijk Archief van Ommen en Den Ham, deel 2, blz. 37-37vo.
[liii] Familiearchief Ten Kate, uit: “Het erve en goed ten Kate”.
[liv] Familieblad Ten Cate-Ten Kate “Van Vvroeger tot heden”, no. 10 (1977), blz. 175.
[lv] DA, Haardstedengeld 1742, Zuidwoldinger Rot, Zuidwoldiger Hoogeveen.
[lvi] DA, Oude Statenarchieven 1028.
[lvii] HCO, Stadsarchief Zwolle, toegang 700, inv. nr. 12526.
[lviii] HCO, Register van de 1000e penning en het zoutgeld, Statenarchief, Inventarusnummer 2390.
[lix] Als we er vanuit gaan dat men in gemeenschap van goederen huwde en dat na het overlijden de kinderen erfgenaam werden ieder voor een kindsdeel, dan betekent dat de erfgenamen van Roelof Willems ten Cate en zijn vrouw waren: voor 5/16 deel Zwaantje Roelofs, 5/16 Aaltje Roelofs, 1/4 Jan Alberts Pol, 1/16 Roelofje Jansen en 1/16 Jantje Jansen. Dit komt overeen met het gememoreerde 3/8 resp. 5/8 aandeel.
[lx] HCO, Rechterlijk archief van Ommen en Den Ham, deel 2, blz. 180-180vo.
[lxi] HCO, Rechterlijk archief van Ommen en Den Ham, deel 3, blz. 42-42vo.
[lxii] HCO, Rechterlijk archief van Ommen en Den Ham, deel 4, blz. 259-260.
[lxiii] HCO, Statenarchief 2822, Rekening van het landrentambt Salland, fol. 31 verso.
[lxiv] Familiearchief Ten Kate, uit: “Het erve en goed ten Kate”.
[lxv] Familiearchief Ten Kate, uit: “Het erve en goed ten Kate”.
[lxvi] Foto auteur, gemaakt op 22 mei 2015, met dank aan Wilhelmina Dimmendaal, weduwe van Geuchien ten Kate.
[lxvii] Harry Zanting, “Zanting in Zuidwolde”, deel 3, blz. 77, gebaseerd op Schultegerecht Zuidwolde.
[lxviii] DA, OSA 1785.65, blz. 4008
[lxix] DA, Schultegerecht Zuidwolde 95.1, fol.87-89vo.
[lxx] Nieuwe Drentse Volks Almanak 1967, blz. 69 ev., gebaseerd op DA, archief Linde, inv.nr. 120.
[lxxi] OSA 858, deel 36, fol. 45
[lxxii] DA, Schultegerecht 95.2, fol. 80-81 en Etstoel, deel 30, blz. 2-12-1755
[lxxiii] Familiearchief Ten Kate, uit: “Het erve en goed ten Kate”.
[lxxiv] Ondertrouw 11 oktober 1732 te IJhorst, huwelijk in Avereest.
[lxxv] Familiearchief Ten Kate, uit: “Het erve en goed ten Kate”.
[lxxvi] HCO, Rechterlijk Archief van Ommen en Den Ham, deel 7, blz. 70-70vo.
[lxxvii] HCO, Rechterlijk Archief van Ommen en Den Ham, deel 7, blz. 71-71vo. Het gaat hier om ongeveer 27 hectare heideveld op de grens van Den Westerhuis en Klein Oever, dat op het kadastrale minuutplan van 1832 nog te herkennen is al knik in de grens tussen beide buurtschappen.
[lxxviii] HCO, Rechterlijk Archief van Ommen en Den Ham, deel 9, blz. 1vo-2
[lxxix] DA, Etstoel deel 52, blz. 30.
[lxxx] HCO, Statenarchief 1019.
[lxxxi] HCO, Rechterlijk Archief van Ommen en Den Ham, deel 12, blz.131vo-132.
[lxxxii] DA, Etstoel deel 52, blz. 30.
[lxxxiii] Haar naam blijkt uit de vernoeming van haar kleinkinderen, en zij wordt als ‘Zwaantje Jans’ genoemd bij het tweede huwelijk van haar dochter Margje in 1793.
[lxxxiv] Lammert Huizing, Zeven Eeuwen Zuidwolde, bijlage nr. 12 lijst van schoolhoofden.
[lxxxv] DA, Etstoel, 24 november 1744, deel 48, blz. 55.
[lxxxvi] DA, Schultegerecht van De Wijk. Willem Hilberts moet dan dus meerderjarig zijn en derhalve geboren voor of in 1655. Aangezien zijn broers worden aangeduid als weeskinderen zullen zij dan nog minderjarig zijn geweest.
[lxxxvii] HCO, Rechterlijk Archief van Ommen en Den Ham, inv. nr. 38.
[lxxxviii] HCO, Statenarchief, inv.nr 2390.
[lxxxix] HCO, Rechterlijk Archief van Ommen en Den Ham, deel 2, blz. 75-76.
[xc] HCO, Leenregister van de ambtman van het Stift Essen, inv.no. 10, blz. 172vo-173.
[xci] Op 6 juni 1702 wordt ze genoemd met haar “onlangs hertroude man”
[xcii] HCO, Rechterlijk Archief van Ommen en Den Ham, deel 2, blz. 167.
[xciii] HCO, Rechterlijk Archief van Ommen en Den Ham, deel 2, blz. 186-188vo.
[xciv] HCO, Statenarchief 918.
[xcv] HCO, Rechterlijk Archief van Ommen en Den Ham, deel 3, blz. 42.
[xcvi] HCO, Rechterlijk Archief van Ommen en Den Ham, deel 3, blz. 156-157vo.
[xcvii] HCO, Rechterlijk Archief van Ommen en Den Ham, deel 3, blz. 174vo-175.
[xcviii] HCO, Rechterlijk Archief van Ommen en Den Ham, deel 9, blz. 1vo-2. Matje Jans was een zuster van Jan Jans ten Cate/Westerhuis. Tot nieuwe momber werd benoemd Willem Egberts Westerhuis, schoonzoon van Jan Jans ten Cate/Westerhuis. Opmerkelijk is dat Jan Jans Westerhuis niet voorkomt in de volkstelling van 1748 te Avereest, terwijl zijn vrouw Hilligje Alberts dan inwoont bij Willem Egberts Westerhuis en Grietje Jans.
[xcix] Op 19 oktober 1721 wordt nog een dochter Margje gedoopt in Ruinen, maar op 18 april 1723 trouwt haar man voor de tweede maal.
[c] Boerderijenboek Koekange, blz. 424.
[ci] Haardstedengeld Echten.
[cii] DA, Etstoel, 23 juni 1739, deel 46, blz. 57.
[ciii] HCO, Rechterlijk Archgief van Ommen en Den Ham, deel 11, blz. 223-223vo.
[civ] HCO, Leenregister van het Stift Essen.
[cv] HCO, Rechterlijk Archief van Ommen en Den Ham, deel 13, blz. 278vo-281 en deel 15, blz. 143-145.
[cvi] HCO, Statenarchief 418. Het gaat hier om een tijns die een aantal boerderijen langs de Reest, het Meppelerdiep en het Zwarte Water jaarlijks op dinsdag na Pasen op ‘het vont’ in Zwolle moesten betalen aan de landsheer. Deze tijns komt in de oudste rekeningen van het landrentambt Salland uit 1499/1500 al voor en gaat terug op de 14e eeuw.
[cvii] Erve en Goed ten Kate.
[cviii] Erve en Goed ten Kate.
[cix] HCO, Statenarchief, inv. nr. 2786, ongedateerd.
[cx] HCO, Rechterlijk Archief Ommen en Den Ham, deel 10, blz. 134vo-135.
[cxi] Erve en Goed ten Kate.
[cxii] Hier wordt waarschijnlijk gedoeld op de dan ongeveer 30-jarige Egbert Hendriks Santinge, oudste zoon van Hendrik Egberts Santinge (IIIa2) die dan optreedt namens zijn kort daarvoor overleden tante.
[cxiii] Drents Archief, Aangiften van de 30sten en 40ste penning, Schultegericht van Zuidwolde, inv.nr. 88, 19 november 1758.
[cxiv] Het feit dat ze wees was geworden maakt het waarschijnlijk dat ze huwde zodra haar leeftijd dat toeliet, en dat was op 18-jarige leeftijd. Bovendien huwden haar ouders in oktober 1741, wat een geboorte niet eerder dan het najaar van 1742 waarschijnlijk maakt. Ze kan ook niet veel later dan 1743 zijn geboren omdat haar eerste kind in april 1763 werd geboren, en haar broer in december 1746. Dat alles tesamen maakt het geboortejaar 1743 het meest aannemelijk.
[cxv] Zijn sterfdatum blijkt uit getuigenverklaringen afgegeven bij de huwelijken van zijn kinderen Zwaantje (1815) Willem (1821) en Femmigje (1821). Deze geven aan dat Geuchien Warners resp. ongeveer 15, 19 en 20 jaar geleden is overleden en begraven te Avereest. Daaruit volgt dat hij in resp. 1800, 1802 en 1801 overleden zou zijn. Op 11 mei 1802 wordt zijn vrouw als weduwe vermeld. Dit alles maakt het waarschijnlijk dat hij rond 1801 is overleden.
[cxvi] HCO, Rechterlijk archief van Ommen en Den Ham, deel 19, blz. 208-211.
[cxvii] HCO, Rechterlijk Archief van Ommen en Den Ham, deel 20, blz. 558-565.
[cxviii] Het Westerholt was een boerderijtje op de hoek van de Lutten Oeverweg en Lutten Oever.
[cxix] Overleden tussen 15 juni 1770 en 16 september 1770. Op 15 juni 1771 vind de belening plaats van een van zijn erfgenamen, volgens leenrecht moet een belening plaatsvinden binnen één jaar na het overlijden. Daarom overleden voor 15 juni 1770. Op 16 september 1770 verleent zijn halfzuster volmacht aan haar zoon voor het afhandelen van de erfenis, dus is Hilbert Willems overleden voor die datum.
[cxx] HCO, Rechterlijk Archief Ommen en Den Ham, deel 4, blz. 20-21.
[cxxi] HCO, Rechterlijk Archief Ommen en den Ham, deel 4, blz. 371-371vo.
[cxxii] DA, Schultegerecht Zuidwolde, inv.nr. 95.1, blz. 200v e.v.
[cxxiii] DA, Schultegerecht Zuidwolde, inv.br. 95.2, blz. 50, 21 mei 1750.
[cxxiv] HCO, Leenregister van het stift Essen, no. 11, 11 februari 1719.
[cxxv] Zie HCO, Markeboek van Arriën; het Erve en Goed ten Kate en HCO, Stadsarchief Zwolle, toegang 700, inv. nr. 12526.
[cxxvi] HCO, Stadsarchief Zwolle, toegang 700, inv. nr. 12526.
[cxxvii] Het gaat hier om mr. Roelof Thijs Mouwe (ca. 1680-ca. 1740), timmerman te Meppel.
[cxxviii] HCO, Statenarchief 918.
[cxxix] HCO, Statenarchief 2682. Personen boven de 16 jaar moesten hoofdgeld betalen, onduidelijk is waarom in het register ook ½ en ¼ personen worden genoemd.
[cxxx] DA, Etstoel deel 46, blz. 57.
[cxxxi] Erve en goed Ten Kate.
[cxxxii] HCO, Statenarchief 2518.
[cxxxiii] HCO, Rechterlijk Archief van Ommen en Den Ham, deel 13, blz. 1-2
[cxxxiv] In augustus 1748 wordt Hilbert Willems vermeld als weduwe op Den Kaat. Lammigje Lucas wordt op 27 maart 1757 vermeld als ‘ten Kate’ bij de doop van haar neefje Lucas Willems Stapel.
[cxxxv] DA, Schultegrecht De Wijk, 168.1, blz. 241 en 243.
[cxxxvi] DA, Schultegerecht De Wijk, 168.1, blz. 257v, 273, 285.
[cxxxvii] HCO, Statenarchief 2786.
[cxxxviii] DA, Aangiften van de 30ste en 40ste penning, Schultegrecht van Zuidwolde, inv.nr. 88, 19 november 1758.
[cxxxix] Hco, Rechterlijk Archief van Ommen en Den Ham, deel 10, blz. 189verso-190 en Repertorium op de Overstichtse en Overijsselse leenprotocollen 1379-1805, no. 970 en de originele leenbrief in DA, Collectie Poortman, toegang 631, inv.nr. 19.
[cxl] HCO, Rechterlijk Archief van Ommen en Den Ham, deel 11, blz. 88vo-89.
[cxli] HCO, Rechterlijk Archief van Ommen en Den Ham, deel 11, blz. 239vo-240vo.
[cxlii] Vijentwintig jaar later staat Hilbert Willems zijn zuster Hendrikje Willems bij, als zij een boedelscheiding met haar kinderen opmaakt. (1 maart 1764, Rechterlijk Archief van Ommen en Den Ham, deel 11, blz. 223-223 verso).
[cxliii] HCO, Rechterlijk Archief Ommen en Den Ham, deel 12, blz. 170vo-171.
[cxliv] HCO, Rechterlijk Archief Ommen en Den Ham, deel 13, blz. 1-2 en deel 14, blz. 1-1vo.
[cxlv] HCO, Rechterlijk Archief Ommen en Den Ham, deel 13, blz. 55vo-56vo en deel 14, blz. 105vo-106.
[cxlvi] De overdracht van dit perceel vindt pas enkele jaren later plaats: op 22 maart 1772 aan Lammigje Lucas en de erfgenamen van Hilbert Willems ten Cate. HCO, Rechterlijk Archief van Ommen en Den Ham, deel 15, blz. 54vo-57.
[cxlvii] HCO, Leenregister van de ambtman van het Stift Essen, no. 15, blz. 93.
[cxlviii] E.D. Eijken, Repertorium op de Overstichtse en Overijsselse Leenprotocollen, 1379-1805, nr. 975, 23 maart 1774.
[cxlix] HCO, Rechterlijk Archief van Ommen en Den Ham, deel 13, blz. 278vo-281 en deel 15, blz. 143-145.
[cl] HCO, Rechterlijk Archief van Ommen en Den Ham, deel 84, blz. 65.
[cli] HCO, Rechterlijk Archief van Ommen en Den Ham, deel 84, blz. 65. De overdracht vindt plaats op 9 juni 1784 nadat het koopbedrag betaalt en ontvangen is, zie: HCO, Rechterlijk Archief van Ommen en Den Ham, deel 19, blz. 187.
[clii] HCO, Rechterlijk Archief van Ommen en Den Ham, deel 84, blz. 79-80. De overdracht vindt plaats op 9 juni 1784, zie: HCO, Rechterlijk Archief van Ommen en Den Ham, deel 19, blz. 189. Jan Pouwels was vanwege zijn vrouw Fijgje Harms Ramhorst, dochter van Harmen Jans Ramhorst en Roelofje Willems Stapel, één van de erfgenamen van Lammigje Lucas. Roelofje Willems Stapel was een halfzuster van Lammigje Lucas.
[cliii] HCO, Rechterlijk Archief van Ommen en Den Jam, deel 19, blz. 188. De vrouw van Wessel Jans van Nolde, Arentje Everts, was een dochter van Hendrikje Willems ten Cate, en daarmee één van de erfgenamen van Hilbert Willems ten Cate.
[cliv] Aangifte 50ste penning op 17 juli 1784 (HCO, Rechterlijk Archief van Ommen en Den Ham, deel 84, blz. 82) en belening door de ambtman van het Stift Essen op 12 juni 1784 (HCO, Leenregister Stift Essen, no. 15, blz. 170-171vo). Lucas Alberts Steenbergen was gehuwd met Jentje Wessel Veeningen, dochter van Hilligje Lucas Stapel, en daarmee één van de erfgenamen van Lammigje Lucas Stapel.
[clv] Zijn geboortedatum en dat van zijn vrouw worden vermeld in het Registre Civique 1811.
[clvi] Het trouwboek van Avereest vermeld het inschrijven van het huwelijk (dus de ondertrouw) op 29 oktober 1768 en het huwelijk op 11 oktober 1768. Voltrekking van het huwelijk vóórdat de inschrijving heeft plaatsgevonden kan niet kloppen. Hier is sprake van een kennelijke verschrijving door de predikant. In de familiepapieren (Erve en Goed) bevind zich een factuur van een gouden ketting voor zijn huwelijk die is gedateerd op 14 november 1768. Hij is dus medio november 1768 getrouwt.
[clvii] Kohier van het hoofdgeld, HCO, Statenarchief 2691, blz. 5.
[clviii] Erve en Goed ten Kate.
[clix] Rechterlijk Archief van Ommen en Den Ham, deel 84, blz. 65.
[clx] Erve en goed ten Kate.
[clxi] Rechterlijk Archief van Ommen en Den Ham, deel 19, blz. 208-211.
[clxii] Rechterlijk Archief van Ommen en Den Ham, deel 20, blz. 558-565.
[clxiii] Rechterlijk Archief van Ommen en Den Ham, deel 23, blz. 343-350.
[clxiv] Historisch Centrum Overijssel, Toegang 199.1, Hervormde gemeente Avereest, inv.nr. 16, lidmatenboek.
[clxv] Registre civique, Avereest, HCO te Zwolle, toegang 22.1, inv.nr 192
[clxvi] Het beroep scheper wordt niet vermeld in het Registre Civique, maar is bekend uit het overlijdensregister van Ommen. Mannes Derks Woeskamp overlijdt als schaapsherder op 20 oktober 1818 in het huis van Egbert Roelofs ten Cate.
[clxvii] Privé bezit familie Ten Kate-Dimmendaal.
[clxviii] Het staat vast dat ze jong is overleden omdat in 1780 opnieuw een Trijntje wordt gedoopt. Aangezien in 1778 nog een dochter Hendrikje wordt gedoopt, is aannemelijk dat ze tussen beide dopen – dus circa 1779 – is overleden.
[clxix] Bevolkingsregister Avereest 1850.
[clxx] Huwelijksdatum uit Erve en Goed ten Kate. Omdat de trouwboeken van zowel Avereest als Zuidwolde over dat jaar ontbreken is deze datum niet te verifiëren. Datum is wel waarschijnlijk omdat op 27 november 1805 – dus drie dagen voor de genoemde huwelijksdatum – scheiding en deling van de goederen van haar broers, zusters en ouders plaats vindt.