Ten Kate’s die niet in de genealogie geplaatst kunnen worden

 

XA

Deze tak kan met zekerheid in verband worden gebracht met de familie Ten Kate op Den Kaat. Dat blijkt uit een akte uit 1680 waarin wordt aangegeven dat Hendrik Wolters (XA-II) van Willem Roelofs ten Cate (I) is uitgekocht van een erf op Koekange. Over diezelfde erfenis wordt in 1679 voor de Etstoel geprocedeert tussen Jacobus Balfour (XA-III) en de erfgenamen van Roelof Willems ten Cate (I1). Verder wordt Vrougje Hendriks (XA-III) als een ‘Ten Cate’ vermeld in 1675, 1686 en 1688[i].

Niet duidelijk is hoe de relatie tussen beide takken gelegd moet worden. Meest waarschijnlijke hypothese is dat de vrouw van Willem Roelofs ten Cate en de vrouw van Wolter Willems, (nauwe) familie van elkaar waren en gerechtigd waren in het erf op Koekange. Dat verklaart het over en weer uitkopen uit dit erf in 1680.
Verder is het mogelijk dat Vrouwtje Hendriks na het overlijden van haar ouders in de periode rond 1670 bij haar familie op Den Kaat is ingetrokken. Dat kan haar achternaam “Ten Cate” verklaren.

XA-I   Wolter Willems, geboren circa 1585, overleden circa 1650, trouwt rond 1605 met Aaltje.
Hij woont in de buurtschap De Bloemen in de Oosterboer onder Meppel[ii]. In de grondschatting van 8 juni 1630 wordt hij in de Oosterboer genoemd als “Wolter Willems meijer van hopman muda op 3000 dall. compt 15-0-0”. Met Hopman Muda wordt Diederik Hans Moda bedoeld, gehuwd met Cornelia van Rossum[iii]. De familie Van Rossum is jarenlang eigenaar van een van de erven Den Bloemen.

Verder is hij in 1630 eigenaar van een erf op Koekange: “Roeloff Tijmans meijer van Wolter Willems op ƒ 3000,- compt 10-0-0”. Dit erf is later (1642, 1646, 1647) verhuurd aan  Geert Alberts, en in 1672 in eigendom bij Hermen Roelofs (zie onder I4).

Op Zuidwolde bezit hij in 1630 een stuk bouwland dat wordt verpacht:  “Egbert Santinge als meijer van Wolter Willems boulandt op Suijtwolde op ƒ 750,- compt 2-10-0”. Tevens is hij eigenaar van een perceel grond “in het Vladt” in de marke van Echten. Het gaat hier om zes dagwerk hooi- en groenland in de zogenoemde “Fledders” langs de toenmalige Echtener Stroom – tegenwoordig de Hoogeveense Vaart – tussen Echten en het huidige Hoogeveen. Hij verkoopt deze gronden “bij openbare opslach” aan Willem Hilberts op Steenbergen en diens vrouw Anna. Waarbij het stuk grond wordt omschreven als “het derdendel vant ghele vlat soe groit ende cleijn alst nu tegenwordich gelegen is alsoe het van olts tot Zantinge gebruckt is”.

In 1630 heeft hij diverse leningen uit staan: “Albert Hendrickx geeft aan Wolter Willems 3 ½ h[onderd] g[oud]g[ulden] renthe, aen Jantien Tys 100 golgl. renthe.”, “Roelof Jans aen 3 ½ h goltgl. aen Wolter Willems (doorgehaald)” en “Noch Wolter Willems op renthe 1600 golgl. compt 7-9-0”.

Verder pacht hij kennelijk nog een stuk land in Meppel van Hendriks de weduwe op de Hucht: “Wolter Willems 3 dachmaet hoilandts die Hendrickx toebehoret op ƒ 1050 compt 3-9-15” en “Hendrickx de weduwe op te hucht geeft aen Wolter Willems van 300 goltgl. pacht, aen Claes Peters op Cockange 200 goltgl. (doorgehaald)”. De Hucht is een erf vlakbij De Bloemen maar binnen het kerspel en schoutambt van De Wijk.

Op 30 oktober 1644[iv] vermeld samen met Claas Tonis als gewezen mombers van Hendrik Jans in Broekhuizen die van zijn voormalige voogden de administratie wil inzien.

Samen met zijn vrouw Aaltje komt hij voor op de eerste lidmatenlijst van Meppel van 13 maart 1637 onder de Oosterboer. Volgens datzelfde register is hij tussen 1637 en 1652 met attestatie uit Meppel vertrokken, het is onbekend waarheen.

kinderen[v]:

  1. Geesje Wolters. Geboren circa 1605, overleden voor 1635. Zij huwt in 1626 in Meppel als jongedochter uit de Bloemen met Cornelis Hartsuiker uit Eesinge onder Meppel. Hij trouwt voor de tweede maal op 5 april 1635 met Hilligje Coops van Ruinerwold. Zijn zoon – eveneens Cornlis Hartsuiker geheten – is in 1688 momber over Willem Balfour (XA-III.a)[vi].
  2. Hendrik Wolters (volgt XA-II)

XA-II  Hendrik Wolters, geboren in de Bloemen in de Oosterboer onder Meppel, gedoopt op 25 juli 1630 te Meppel, waarschijnlijk overleden voor 1672. Op 8 januari 1654 gehuwd met Jantje Hendriks, gedoopt op 20 januari 1630 als dochter van Hendrik Ottens en Vrouwtje uit Meppel. Beiden waarschijnlijk overleden voor mei 1668.

Bij zijn doop wordt hij aangeduid als “Hendrick Veninck” zoon van Wolter Willems. Mogelijk is een van zijn (groot)ouders afkomstig van Veningen. Hij wordt lidmaat in Meppel tussen 1652 en 1662, en burger van Meppel op 31 augustus 1654. Bij zijn huwelijk is hij afkomstig uit “Den Bloem”.

In 1654[vii] procedeert hij voor de Etstoel tegen zijn zwager Tonnis Kiste, over de erfenis van de overleden vrouw van zijn zuster Vrouwtje Hendriks. Diezelfde Tonnis Kiste komt voor in een proces uit 1670 wanneer Gerrit Jans Backer tegen hem en tegen Vrouwgje Alberts procedeert en genoegdoening eist voor belediging. Verweerders zouden tegen de vrouw van Gerrit Jans Backer hebben gezegd dat zij hun nicht de dochter van Hendrik Wolters verraden en verkopen wilden, en zijn vrouw uitgescholden hebben voor een toddevodde en voddevarken. De Etstoel beslist uiteindelijk dat beide partijen gescholden hebben.
Omdat Gerrit Jans Backer in dit proces waarschijnlijk als voogd optreedt voor de dochter van Hendrik Wolters zullen hij en zijn vrouw dan al zijn overleden. Dat blijkt ook uit het feit dat Vrouwtje Hendriks in  mei 1668 als minderjarige een schuldbekentenis tekent (zie hierna onder XA-III), en in 1672 alleen in Meppel woonachtig is.
Rond 1655 is hij uitgekocht door Willem Roelofs ten Cate (I) van het erf op Koekange dat in 1680 door (waarschijnlijk diens schoonzoon) Hermen Roelofs worden bezeten, en dat in 1630 en 1654 in bezit was van Wolter Willems.

kind:

  1. Vrouwtje Hendriks ten Cate (volgt XA-III)

XA-III Vrouwtje Hendriks ten Cate, gedoopt in Meppel op 12 november 1654, trouwt in januari 1675 in Meppel met luitenant Jacobus Balfour. Vrouwtje overlijdt circa 1679[viii] en haar man in 1687 of 1688.

Vrouwtje Hendriks wordt in Meppel aangenomen als lidmaat op 23 december 1669. In 1670 wordt ze genoemd in een proces voor de Etstoel[ix] waarbij haar tante Machtelt Hendriks en oom Tonnis Kiste uit Meppel er door Gerrit Jans Backer en zijn vrouw er van worden beschuldigd dat ze hun nicht “de dochter van Hendrik Wolters” verraden en verkopen wilden. Twee jaar later in 1672 wordt ze in het haardstedenregister van Meppel vermeld in het 8e rot als “Hendrik Wolters dochter”. Kennelijk zijn haar ouders dan al overleden. In januari 1675 trouwt ze met Jacobus Balfour en wordt ze als Vrouwtje ten Cate aangeduid.
In 1683[x] procedeert haar echtgenoot voor de Etstoel tegen Jan Peters Hiddinck uit Meppel, omdat hij meent recht te hebben op de helft van een schuldbekentenis van 300 goudguldens uit mei 1668. Daarover zou zijn overleden vrouw blijkens een gerechtelijke inventaris beschikken. De tegenpartij brengt daartegen in dat de schuld inmiddels afgelostm zoals ook uit die inventaris zou blijken. Jacobus Balfour ontkent dat en stelt dat zijn vrouw toen zij nog minderjarig was door haar momber was gedwongen om deze schuld te verrekenen met kostgeld, dienstbodenloon en huishuur.

Dit alles wijst er op dat de ouders van Vrouwtje Hendriks al vrij jong zijn overleden, in ieder geval voor 1672. In dat jaar woont ze als 18-jarige zelfstandig in Meppel. Mogelijk is ze in de jaren 1672-1675 verhuist naar haar familie op Den Kaat, waarna ze de naam ’ten Cate’ aanneemt[xi].
In januari 1675 trouwt Vrouwtje Hendriks ten Cate met Jacobus Balvoort, die dan luitenant onder kapitein Paplay is. Deze kapitein Alexander Paplay wordt in de periode 1674-1687 vermeld als kapitein in het Staats leger in Friesland. Het huwelijk duurt niet lang want Vrouwtje overlijdt rond 1679[xii].

In het jaar van zijn huwelijk leent Jacobus Balvoort hij 150 goudguldens aan Roelof Jans ten Bloemberg[xiii]. Vier jaar later – rond het overlijdensjaar van zijn vrouw – blijkt dat Roelof Jans ten Bloemberg zijn financiële verplichtingen niet na kan komen, en daarom verkoopt Jacobus Balfour anderhalf dagmaat hooiland. Met de opbrengst van 165 goudgulden kan de schuld worden voldaan.
Op 11 november 1679 eist hij voor de Etstoel beslaglegging op de goederen van Hendrikje Oosting, weduwe van Roelof Jans Kiers, in verband met een borgtocht van 400 goudgulden, dd. 7 juni 1667 ten behoeve van Boldewijn van Middelborg[xiv].
In diezelfde periode wikkelt hij de erfenis van zijn vrouw af met de familie Ten Kate. In 1679 koopt hij van de erfgenamen van Roelof Willems ten Cate een perceel hooiland, dat door zijn voorgangers eerder als schadeloosstelling was overeengekomen[xv]. Op 11 september 1680 draagt hij zijn aandeel in het erf op Koekange dat op dat moment door Hermen Roelofs wordt bewoond over aan de erfgenamen van Roelof en Hilbert Willems ten Cate. Kennelijk hadden nog niet alle erfgenamen hun aandeel voldaan, want voordat deze overdracht plaats kan vinden worden er twee obloigaties ten behoeve van Jacobus Balfour gevestigd. Eén van 5/8 deel van 300 Car.gl. ten behoeve van de weeskinderen uit het huwelijk van Roelof Willems ten Cate en Hendrikje Hendriks. Namens de kinderen treedt Jan Willems Stapel op, en hij stelt zijn erf de Stapel als onderpand voor deze oblogatie. En een obligatie van 300 Car.gl. voor de kinderen uit het huwelijk van Jan Alberts Pol, met als onderpand een rente van een mud rogge uit de Linthorst en alle andere goederen die de kinderen bezitten of nog zullen bezitten.

Kind (uit het huwelijk van Vrougje Hendriks ten Cate en Willem Balfour):

  1. Willem Balfour, geboren circa 1676, overleden na 2 oktober 1688 en voor 16 november 1696. Het is kennelijk de bedoeling dat hij in de militaire voetsporen van zijn vader zal treden, want op 8 juni 1686 vragen zijn vader en zijn mombers toestemming aan de Etstoel om enige goederen te mogen verkopen. Met de opbrengst kan dan een militaire uitrusting worden gekocht voor Willem “die daer toe seer wel wort opgevoedt”.[xvi]
    Als op 2 oktober 1688 een perceel hooiland wordt verkocht treden als mombers voor hem op: Cornelis Hartsuiker, Hilbert Egberts Reggers, Jan Clasen Hutte en Lubbert Reggers[xvii].

Luitenant Jacobus Balfour hertrouwt op 17 juni 1683 in het Friese Wirdum (ondertrouw Leeuwarden 9 juni 1683) met Anna van der Heiden uit Leeuwarden. In datzelfde jaar procedeert hij voor de Etstoel tegen Jan Peters Hiddinck. Hij meent recht te hebben op de helft van een schuldvordering van 300 goudgulden van mei 1668, waar zijn overleden vrouw recht op heeft gehad[xviii].
Het gaat hem in die periode financieel niet erg voor de wind, want op 12 november 1684 en 8 november 1685 leent hij tweemaal 500 Car.gl. van Claas Jans ten Wolde uit Meppel. Deze leningen zijn uiteindelijk op 31 mei 1710 afgelost door vrouw en dochter[xix]. Op 3 januari 1687 voelt hij zich genoodzaakt om een brief te sturen aan Coenraad Ellents, ontvanger van de Landschap Drenthe, van wie hij nog 14 à 15 jaar erfpacht van 22 stuivers per jaar te goed heeft uit een kampje land. Kort daarna komt hij te overlijden, want het is zijn weduwe die op 2 oktober 1688 een stuk hooiland verkoopt van 5 vierendeel dagmaat tegen de Werkhorst onder Meppel[xx].

Handschrift Jacobus Balfour in brief aan Coenraad Ellents, 3 januari 1687.

In 1696 wordt Anna van der Heiden, weduwe Balfour, vermeld als voogdes over haar minderjarige dochter Elisabeth Maria Balfour als erfgenaam van haar halfbroer wijlen Willem Balfour. Ze wil dan een huis en drie stukken land onder Meppel verkopen om schulden te kunnen betalen en het overschot te gebruiken om te beleggen op de provincie Friesland, waar ze met haar dochter woont. Ze krijgt toestemming van de Etstoel om dit onroerend goed onderhands te verkopen[xxi].  Het wordt uiteindelijk verkocht voor 3420 pond[xxii].

Verder is ze nog eigenaar van een erf onder Huizem, in 1698 in gebruik bij Jacob Sypts. In 1728 is dit erf in gebruik bij Rinse Annes, en wordt Anna van der Heiden weduwe Balfour voor de laatste maal vermeld.

Kind (uit het huwelijk van Willem Balfour met Anna van der Heiden):

  1. Elisabeth Maria (‘Betteke’) Balfour, gedoopt op 16 januari 1684 te Leeuwarden, overleden op 23 juni 1761 te Leeuwarden.
    Bij de verkoop van een perceel hooiland op 2 oktober 1688 wordt ze aangeduid als “Betteke Balfours”, en treed Peter Budde – verwalter schulte van Meppel – op als momber voor haar en haar moeder. In 1696 woont ze als minderjarige met haar moeder in Leeuwarden, waar ze op 26 maart 1710 – dus 26 jaar oud – wordt aangenomen als lidmaat. In datzelfde jaar verkoopt ze als “juffer Elisabeth Maria Balfour van Leeuwarden” bij uitmeining een huis te Meppel aan Claas Wijntiens voor fl. 1229,-.
    Zij huwt op 22 maart 1722 te Leeuwarden met kapitein Robert Frederik van Heerdt heer tot de Eversberg, zoon van Boldewijn van Heerdt tot Eversberg en Elisabeth Schuiringh, gedoopt te Leeuwarden op 28 januari 1698, overleden Kampen 26 januari 1755, begraven Rijssen 31 januari 1755. Weduwnaar van Johanna Sippiena van Molenschot, dochter van Johan van Molenschot en Saepck van Aylva, gedoopt in Rinsumageest 16 december 1694 en overleden op 5 september 1728.
    Hij wordt in 1721 beleend met de havezate Eversberg bij Hellendoorn en vanaf 1727 vanwege die havezate verschreven in de Ridderschap van Overijssel. Lid van Gedeputeerde Staten van Overijssel en verwalter-drost van Twente.

Noten:

[i]      Zij wordt genoemd als Vrouwtje Hendriks ten Cate bij haar huwelijk in 1675 en op 8 juni 1686 (Etstoel, deel 27. blz. 254), en als Vrouwken ten Kaete op 2 oktober 1688 (Drents Archief, Collectie diversen, inv.nr. 122).

[ii]     Dat hij in De Bloemen woont blijkt uit de doopinschrijving van zijn zoon Hendrik Wolters.

[iii]    Drents Genealogisch Jaarboek 2009, blz. 63.

[iv]    DA, Etstoel, 30 oktober 1644, deel 11, blz. 476.

[v]     Het doopboek van Meppel begint in 1626. Waarschijnlijk is Geesje het oudste kind en Hendrik het jongste, mogelijk zijn er nog meerdere kinderen uit dit huwelijk geboren in de periode 1605-1626.

[vi]    Op basis van het momberschap van Cornelis Hartsuiker over Willem Balfour, en over het feit dat Geesje Wolters bij haar huwelijk afkomstig is uit De Bloemen concludeer ik dat ze een dochter van Wolter Willems moet zijn.

[vii]    DA, Etstoel, 19 juni 1654, deel 15, blz. 333.

[viii]   Omdat in DA, Etstoel, 13 november 1683, deel 26, blz. 92 en 106 wordt gesproken over een boedelbeschrijving opgesteld na haar overlijden waarbij het jaar 1679 wordt genoemd, en zij bovendien met zekerheid is overleden voor 11 september 1680 (Schultegerecht De Wijk), kan worden aangenomen dat ze rond 1679 is overleden.

[ix]    DA, Etstoel, 18 oktober 1670, deel 21, blz. 439.

[x]     DA, Etstoel, 13 november 1683, deel 26, blz. 92 en 106.

[xi]    In die periode wordt het ene erf op Den Kaat bewoond door de weduwe Hilbert Willems ten Cate (overleden in de herfst van 1672), en het andere erf wordt vanaf de zomer van 1673 door een pachter bewoond als Hendrikje Hendriks, weduwe van Roelof Willems ten Cate, naar Meppel verhuist.

[xii]    Met zekerheid overleden na de geboorte van haar zoontje circa 1676 en voor 11 september 1680 (Schultegerecht De Wijk). Uit Etstoel, deel 26, blz. 92 en 106 waarin wordt gesproken over een opgemaakte inventaris rond het jaar 1679 kan worden opgemaakt dat ze rond dat jaar moet zijn overleden.

[xiii]   DA, Schultegerecht van Zuidwolde en Hoogeveen, deel 1.

[xiv]   DA, Etstoel, deel 24, blz. 107.

[xv]    Toestemming verleent door de Etstoel aan de mombers van de kinderen van Roelof Willems ten Cate, DA, Etstoel, 24 juni 1679, deel 24, blz. 85.

[xvi]   DA, Etstoel deel 27, blz. 254.

[xvii] Cornelis Hartsuiker was een neef van Willem Balfour: de eerste vrouw van zijn vader Geesje Wolters, was een zuster van Hendrik Wolters.

[xviii] DA, Etstoel, deel 26, blz. 92 en 106.

[xix]   DA, Schultegerecht van Meppel, no. 145, blz. 214 en 224-225

[xx]    DA, Collectie diversen, inv.nr. 122.

[xxi]   DA, Etstoel, 16 november 1696, deel 32 blz. 181 en 190.

[xxii] DA, Collaterale successie, 31 augustus 1697.